Geschreven door Jeroen van de Wijdeven
Voorwoord:
Ik heb altijd nog beloofd om een reisverslag van deze trip te schrijven. Op de een of andere manier is het hier nooit van gekomen. Nu, ongeveer vijf jaar na dato, is het verslag dan klaar. Feiten, namen en locaties zijn zo correct mogelijk beschreven. Ervaringen zijn beschreven volgens onze eigen belevenissen. Al met al is het een vrij uitgebreid verslag geworden. Het was dan ook een schitterende reis. Veel gezien en vooral veel meegemaakt. We hebben door de reis in ieder geval onze grenzen verlegd en hebben kennis mogen maken met nieuwe culturen en volkeren. Van alle zaken die niet door de censuur zijn gekomen, valt nog een compleet boek te schrijven. Maar deze ervaringen houden we mooi voor onszelf. De Hollywoodfilm ‘The Hangover 2’ is waarschijnlijk wel op onze trip gebaseerd. Geen idee verder hoe Hollywood achter onze belevenissen is gekomen. Maar dit terzijde.
Veel leesplezier!
Jeroen van de Wijdeven
Mei 2014
Route:
Reisschema:
Dag 1: 10 juli 2009 Sint-Oedenrode – Bangkok
Dag 2: 11 juli 2009 Bangkok
Dag 3: 12 juli 2009 Bangkok
Dag 4: 13 juli 2009 Bangkok
Dag 5: 14 juli 2009 Bangkok – Siem Reap
Dag 6: 15 juli 2009 Siem Reap
Dag 7: 16 juli 2009 Siem Reap
Dag 8: 17 juli 2009 Siem Reap – Phnom Penh
Dag 9: 18 juli 2009 Phnom Penh
Dag 10: 19 juli 2009 Phnom Penh – Bangkok
Dag 11: 20 juli 2009 Bangkok – Kanchanaburi
Dag 12: 21 juli 2009 Kanchanaburi
Dag 13: 22 juli 2009 Kanchanaburi – Bangkok – Chiang Mai
Dag 14: 23 juli 2009 Chiang Mai
Dag 15: 24 juli 2009 Chiang Mai
Dag 16: 25 juli 2009 Chiang Mai – Mae Sot
Dag 17: 26 juli 2009 Mae Sot – Myawaddy
Dag 18: 27 juli 2009 Mae Sot – Umphang
Dag 19: 28 juli 2009 Umphang
Dag 20: 29 juli 2009 Umphang – Mae Sot – Bangkok
Dag 21: 30 juli 2009 Bangkok – Koh Phangan
Dag 22: 31 juli 2009 Koh Phangan
Dag 23: 1 augustus 2009 Koh Phangan
Dag 24: 2 augustus 2009 Koh Phangan
Dag 25: 3 augustus 2009 Koh Phangan – Koh Tao
Dag 26: 4 augustus 2009 Koh Tao
Dag 27: 5 augustus 2009 Koh Tao
Dag 28: 6 augustus 2009 Koh Tao – Koh Phangan
Dag 29: 7 augustus 2009 Koh Phangan – Bangkok
Dag 30: 8 augustus 2009 Bangkok – Sint-Oedenrode
Dag 1: vrijdag 10 juli 2009, Sint-Oedenrode – Bangkok
D-DAY. Na maanden van plaatjes kijken op internet, reisverslagen lezen en routes uitstippelen is de dag des oordeels eindelijk daar: de dag dat we voor 30 dagen naar Zuidoost Azië zullen afreizen. Voor Marijn en Ruud is het de tweede keer in Azië (na al in Japan geweest te zijn), voor Jeroen wordt het de allereerste keer. Omdat wij als studenten altijd naar de goedkoopste oplossing proberen te zoeken, vliegen we vanaf Düsseldorf, via de Egyptische hoofdstad Cairo, naar Bangkok. Dit zullen we doen met Egypt Air.
Na alle spullen gecheckt te hebben is het tijd om het mooie Brabant in te gaan ruilen voor een avontuur in Azië. Maar eerst nog een stukje rijden naar Düsseldorf zoals gezegd. Op het vliegveld pakken we nog rustig een broodje en een kopje koffie en nemen daarna afscheid van onze ouders en zussen. De paspoortcontrole levert ons, als doorgewinterde wereldburgers in wording, geen problemen op en na het onvermijdelijke lange wachten stijgen we dan toch eindelijk op. Bangkok, be prepared!
Na een aantal uur vliegen verruilen we de Alpen en de Middellandse Zee voor de Nijldelta en de woestijn. Omdat de avond al is gevallen zorgen de vele lichten van Cairo en Alexandrië voor een aardig schouwspel van boven. De overstap in Cairo levert geen problemen op (dachten we in eerste instantie, hier komen we later op terug…), alleen moet er weer gewacht worden. Wellicht een van onze minst favoriete ‘hobby’s’. Na wat heerlijke M&M’s (foute keuze geweest, maar dat later…) kiezen we voor de tweede keer het luchtruim, ditmaal met eindbestemming Bangkok! Jeroen heeft het geluk dat hij tijdens de vlucht mag genieten van een bijzonder mooie vrouw op de stoel naast hem. Marijn doet waar hij goed in is, namelijk altijd en overal slapen. Ruud vermaakt zich vast en zeker met zijn Beatles-collectie. Overigens moet vermeld worden dat Egypt Air, de maatschappij waarmee we vliegen, uitstekend bevalt. Vooraf gemaakte grappen over terroristen en shoarma aan boord zijn tijdens te vlucht dan ook niet meer aan bod gekomen. Al hebben we helaas geen privéschermpje om ons mee te vermaken. Maar goed, prijs boven luxe in dit geval.
Dag 2: zaterdag 11 juli 2009, Sint-Oedenrode – Bangkok
Overnachting: Khao San Palace
Na een lange vlucht worden de eerste contouren van Thailand zichtbaar en niet veel later staan we met beide benen op het nieuwe Suvarnabhumi International Airport. We zijn in Thailand, het land van de glimlach. ‘First things first’, dus snel door de douane, tassen ophalen en geld pinnen. Bij de pinautomaat vergeet de man voor ons zijn geld te pakken na het pinnen, wat voor de nodige hilariteit zorgt bij met name Marijn. Om er vervolgens een paar minuten later achter te komen dat hij zijn eigen pinpas in Cairo (in het winkeltje van die heerlijke M&M’s) heeft laten liggen. Onze eerste officiële daad in Thailand wordt hierdoor het blokkeren van de pinpas. Een goed begin is het halve werk! Gelukkig heeft Marijn zijn creditkaart nog.
Nadat onze vrienden van de Rabobank alles hebben geregeld, gaan we op zoek naar een taxi. Als we buiten de airco gekoelde aankomsthal belanden, lijkt het net alsof we tegen een muur oplopen. We maken meteen kennis met de bedrukkende hitte, iets waar we nog niet aan gewend zijn. Bij het regelen van een taxi komen we voor het eerst in aanraking met de voor ons absurd lage prijzen en vanuit de taxi nemen we onze eerste indrukken van het land op. Het landschap is al aardig vervuild door enorme billboards en hoe dichter we bij het centrum komen hoe chaotischer het verkeer wordt. We lachen om het brabbeltaaltje van de taxichauffeur. De rit naar het centrum is overweldigend en bijna een anticlimax. Wat een drukte, enorme verkeersopstoppingen en uitlaatgassen, wat een gekrioel van mensen en wat een troep op straat. De benauwde warmte overweldigt ons en het kost enige tijd om te acclimatiseren.
Maar we zijn dan eindelijk in het centrum van ‘Krung Thep Mahanakhon Amon Rattanakosin Mahinthara Ayuthaya Mahadilok Phop Noppharat Ratchathani Burirom Udomratchaniwet Mahasathan Amon Piman Awatan Sathit Sakkathattiya Witsanukam Prasit’, zoals de officiële naam van Bangkok luidt (Vertaling: De stad van engelen, de grote stad, de woonplaats van de Smaragdgroene Boeddha, de ondoordringbare stad (in tegenstelling tot Ayutthaya) van de god Indra, de grote hoofdstad van de wereld die met negen kostbare edelstenen is begiftigd, de gelukkige stad, rijk aan een enorm Koninklijk Paleis dat de hemelse woonplaats gelijkt waar de gereïncarneerde god regeert, een stad die door Indra is gegeven en die door Vishnukarn is gebouwd). Bangkok heeft hiermee het wereldrecord voor de langste plaatsnaam. Maar zelf vinden de Thai dat ook een beetje teveel van het goede, dus noemen zij Bangkok kortweg ‘Krung Thep’, hetgeen zich laat vertalen als ‘Stad van de Engelen’. Welkom in Bangkok dus, in deze (naar het schijnt, als we de reisgidsen moeten geloven) chaotische, krankzinnige, contrastrijke en soms oerlelijke en dan weer wonderschone, maar altijd fascinerende stad. We hoeven ons in ieder geval niet alleen te voelen, want er lopen nog zo’n twaalf miljoen andere mensen rond!
Na ongeveer twintig minuten staan we op Khao San Road, de welbekende backpackstraat van Bangkok, waar we op zoek gaan naar een geschikt hotel. Omdat we meteen door tientallen mensen worden aangesproken besluiten we maar met ons verstand op nul door te lopen. We duiken zowat het eerste het beste hotel in. Het hotel is prima, maar wel vrij ‘basic’. Wel heeft het hotel een (klein) zwembad op het dak. Tien minuten later liggen we dan ook heerlijk in het zwembad om de eerste zonnestralen op te vangen. Hierna gaan we even plat en om 7 uur spreken we met Rens van Eijk en zijn reispartner Tim af om een hapje te eten en daarna op stap te gaan. Rens en Tim verblijven al enige tijd in Thailand en vanavond is de enige avond dat ze ook nog in Bangkok zullen zijn.
We eten in een zijstraat van Khao San in een leuk eettentje. Live muziek en tv schermen zorgen voor extra entertainment. We nemen grote porties vis en vlees met friet. Met soep vooraf en ijs na. Dit alles onder het genot van de eerste Chang en Singha biertjes. Na heerlijk gegeten te hebben besluiten we maar tot een soort van kroegentocht en gaan we her en der wat bier drinken. Omdat de prijzen, zelfs voor Nederlandse studenten, zo laag liggen gaan we maar ‘all-in’ vanavond. Dit betekent bier, cocktails, sigaren, waterpijp, kikkers (voor de insiders) en ‘pussy pingpong’. Al besluiten we dit laatste maar voor een andere avond te bewaren, dit tot grote teleurstelling van Marijn. Vooral vanwege het feit dat hij prima voorbereid is. Met zijn pingpongbatje zorgt onze ‘Dutch Champion’ voor veel hilariteit onder de Thaise locals. Naar mate de avond vordert, waarbij het bier maar blijft komen en de vrouwen steeds gewilliger worden, verdwijnt de kleine teleurstelling van het gezicht van Marijn. Door het vele bier is de helft van de avond een zwart gat geworden (en daarbij hoeft niet alles in een reisverslag vermeld te worden. Van alles wat niet vermeld wordt, kunnen we daarnaast een compleet boek schrijven), maar om 8 uur ’s ochtends gaan slapen op je eerste nacht van aankomst is zoals ze het in Rooi zeggen: prima gewerkt!
Dag 3: zondag 12 juli 2009, Bangkok
Overnachting: Khaosan Palace
Na een paar uur geslapen te hebben, doen we met pijn en moeite onze ogen en de gordijnen open. Wat een avond was dat! Door het lawaai op straat heeft het echter geen zin om verder te slapen. Na een frisse douche besluiten we om maar de toerist uit te gaan hangen. We zullen eens gaan kijken wat Bangkok ons overdag allemaal te bieden heeft. Vanuit Khao San Road nemen we een taxi naar het Grand Palace. De taxichauffeurs proberen vaste prijzen met je af te spreken (wat al heel goedkoop is), maar we weten ondertussen dat je er op aan moet blijven dringen dat de chauffeur ‘op de meter’ rijdt. Dit is namelijk nog veel goedkoper. Voor het astronomische bedrag van 45 Baht (iets minder dan een euro, en dan voor drie personen) zet de taxi ons af aan de poorten van het Grand Palace. De machtige gouden koepels van het paleis zijn al duidelijk zichtbaar van achter de witte muren die het paleis omringen. Maar allereerst gaan we op zoek naar wat eten. Een klein supermarktje zorgt vandaag voor ons katerontbijt, met broodjes en jus d’orange. Al snel blijkt dat Marijn liever nog wat uurtjes gaat slapen en omdat hij nog steeds alles ziet draaien besluit hij de taxi terug te pakken naar het hotel. Ruud en Jeroen besluiten maar wat bezienswaardigheden te gaan bekijken. Het Grand Palace bewaren we echter voor morgen, als Marijn er weer bij is.
We lopen allereerst naar de Wat Pho (Wat Phra Chetuphon). Dit is de oudste en grootste tempel in Bangkok en hier bevindt zich de grootste liggende Boeddha in Thailand. Langs de hoge witgepleisterde muren lopen we naar de ingang van het complex. Naast de liggende Boeddha bevat de tempel tevens de grootste collectie boeddhabeelden in Thailand en is daarnaast het hoofdkwartier voor het onderwijzen en behouden van traditionele Thaise geneeskunde. De tempel is prachtig versierd en wordt zo te zien keurig bijgehouden. In de ruimte waar de Boeddha ligt, moeten we onze schoenen uit doen. Het beeld is 46 meter lang en 15 meter hoog en verbeeldt de overgang van de Boeddha naar het Nirvana. Het beeld is gepleisterd over een stenen basis en afgewerkt met bladgoud. De ogen zijn parels en de voeten tonen 108 verschillende karakteristieken van Boeddha. Best indrukwekkend, jammer dat Marijn dit moet missen. Al zal die tevreden zijn met een glas water en wat extra uurtjes rust.
Na deze Wat (Pho) gaan we op weg naar de volgende Wat (Arun). Say w(h)at? Met een ‘longtail’ boot steken we de gigantische Chao Praya rivier over, de levensader van Bangkok. Vanaf de boot zien we de indrukwekkende Tempel van de Dageraad, de Wat Arun, al liggen. Majesteus gelegen aan de rivier, is de Wat Arun een van de bekendse ‘landmarks’ van Bangkok. Wat Arun, vernoemd naar de god Aruna (god van de dageraad), heeft een centrale grote pagode (‘prang’) die 79 meter hoog is. De tempel is gebouwd volgens de Khmer-architectuur. Om de centrale pagode staan nog vier kleinere pagodes, rijkelijk versierd onder andere met stukjes porselein. De tempel is een weerspiegeling van Mount Meru, volgens de Boeddhistische kosmologie het centrum van de wereld. Het vierkante complex van Wat Arun wordt in elke windrichting door goden beschermd, om de mythische symboliek nog maar eens te versterken. We besluiten naar de top van de centrale pagode te klimmen, iets wat nog zwaar tegenvalt. De pagode is enorm steil, waardoor we op handen en voeten moeten klimmen. En dit klimmen kunnen we beter stuntelen noemen. Onze conditie is in de bedrukkende hitte van Bangkok in ieder geval ver te zoeken. Vanaf deze grote hoogte worden we echter beloond met een prachtig uitzicht over deze indrukwekkende stad.
Na dit kleine toeristische rondje gaan we terug richting Marijn. Die ligt inmiddels lekker aan het zwembad en wij voegen ons bij hem. Als de zon ondergaat, maken we ons klaar voor een nieuwe avond Bangkok. En nee, het wordt niet zo gek als gisteren. Khao San Road is in ieder geval weer tot leven gekomen. Overdag is het hier (relatief) rustig. ’s Avonds is het ‘the place to be’, een soort van Mekka voor backpackers. Op Khao San lopen meer toeristen dan lokalen rond. En de Thai die er rondlopen, proberen je aan alle kanten iets aan te smeren of op te lichten. Dit is de plek om vliegtickets of tours te boeken. De plek om goedkoop te eten en op stap te gaan. Op enkele vierkante honderd meter staan kraampjes vol goedkope t-shirts, zonnebrillen en sandalen. Maar ook karretjes met kastanjes, maiskolven of gefrituurde sprinkhanen en vogelspinnen. Dit laatste slaan we maar over. Khao San Road is een vreemde, maar toch ook intrigerende ervaring.
Om Bangkok nog wat meer te verkennen, nemen we de taxi naar een zogenaamde ‘night market’. De taxirit duurt, door het hectische verkeer, een klein uurtje. De straten van Bangkok zijn druk. Levendig. Lawaaiig. Dit lijkt een stad zonder grenzen. De meter geeft echter aan dat we ongeveer een euro per persoon moeten betalen. Het blijft fantastisch die prijzen. De Suan Lum Night Bazaar is een gezellige avondmarkt in het stadsdeel Silom. We zien hier talloze stalletjes en winkels vol met leuke koopjes. We lopen een klein rondje en moeten ons inhouden om niet alles te kopen. Maarja, wat heb je er allemaal eigenlijk ook aan. Ook bevinden zich op en rondom de Suan Lum Night Bazaar vele goede eetgelegenheden. En laten we nu net honger hebben! We laten de restaurants schieten en besluiten op het binnenterrein met de lokalen mee te eten. Er zijn verschillende kraampjes langs elkaar waar je diversen soorten eten kunt bestellen, een beetje een festivalachtig idee. We nemen rijst en kip en betalen nog geen euro per persoon. Een simpele maaltijd, maar het smaakt echter prima. Het bandje wat op het binnenterrein aan het optreden is, is lachwekkend. In kleine zalen beginnen zullen we maar zeggen. Na het eten lopen we nog een rondje en pakken we bij een restaurant nog een paar biertjes. We nemen er ook wat ijs en een lekkere verse kokosnoot bij. Daarna gaan we terug naar het hotel. Op stap gaan hebben we alle drie geen zin in vanavond.
Dag 4: maandag 13 juli 2009, Bangkok
Overnachting: Khaosan Palace
De wekker gaat vroeg. Vandaag gaan we onder andere een fietstocht maken. Nu zullen veel mensen denken: Fietsen in Bangkok? Ja zeker, dit is mogelijk. We hebben thuis al goede verhalen gehoord over de tochten van Co van Kessel (een Nederlander die fietstochten in Bangkok organiseert) en hebben reeds thuis al een fietstocht geboekt. Om exact 09.00 uur melden we ons bij de receptie van het Grand China Princess hotel. Dit hotel ligt in hartje Chinatown op de hoek van Yaowarath- en Rajawong Road. De aanwezige Thai in knalgele shirts met de tekst ‘Co van Kessel Bangkok Tours’ laten zien dat we goed zitten. Onze fietsgroep is gelukkig niet bepaald groot, met slechts een ander gezin. In totaal, inclusief een aardige Thaise dame als gids, zijn we met acht personen. In de receptie krijgen we allereerst een welkomdrankje en onze gids vertelt in het Engels de nodige huishoudelijke mededelingen en wat we ongeveer kunnen verwachten. Na een paar grapjes over en weer, is het ijs gebroken. We begeven ons naar de ondergrondse parkeergarage om een fiets uit te zoeken. De fietstocht gaat ongeveer drie uur duren en begint vanuit het altijd hectische Chinatown.
Wat onwennig vertrekken we op onze damesfietsen. Het begint al goed, de drukke Yaowarath Road moet overgestoken worden. Dan gebeurt er iets wat me nu nog steeds verbaasd. De ervaren Thaise gids steekt de straat over, halverwege de overtocht zwaait ze met haar gele petje in de lucht en wenkt naar de groep dat we over kunnen steken. Met ware doodsverachting doen we dit. Wonderlijk genoeg is het omhooggestoken petje en een groepje stuntelige toeristen voldoende om het verkeer in een van de drukste straten in Bangkok compleet tot stilstand te brengen. Gedisciplineerd stoppen de Thai en laten de groep oversteken. Bangkok blijft je verbazen!
Bangkok is erg overweldigend maar Chinatown is helemaal een verhaal apart. Op de doorgaande straten is de chaos helemaal compleet, de drukte in de rest van Bangkok valt hier echt bij in het niet. Maar dit is dan ook tevens de charme hiervan. Je komt ogen en oren te kort. Aan alle kanten flitsen opgevoerde brommers, tuktuk’s en auto’s je voorbij. Regels zijn hier nergens meer te bekennen. Dwars tegen het verkeer in, over de stoepen, kriskras rijdt alles door elkaar heen, van links naar rechts en voor en achteruit. Stoplichten? Wat moet je daarmee? Een koffieverkoper die met zijn karretje midden over de straat loopt, het kan allemaal. Dat past hier gewoon in het straatbeeld, evenals torenhoge stapels limonadekratten achterop een krakkemikkige brommer. Of tig rollen tapijt achterop eenzelfde soort brommer, aan weerskanten 2 meter uitstekend. Op de een of andere onverklaarbare manier lijkt het vreemd genoeg altijd goed te gaan. De Thai rijden met z’n allen alsof ze levensmoe zijn, maar schijnbaar heeft Boeddha het goed met ze voor.
Dan slaan we ineens een haast onzichtbaar zijstraatje in en fietsen we gewoon door de huiskamers en keukens van de bewoners, te vreemd voor woorden. We zien een zekere vorm van armoede. Maar de mensen hier zijn volkomen tevreden met wat ze hebben. Daar kan het gros bij ons in Nederland eens een voorbeeld aan nemen. De mensen onderweg zijn zo vreselijk hartelijk en innemend. Ze zwaaien naar je en roepen je gedag met ‘n allesoverheersende vriendelijkheid. Geen spoor van ergernis dat jij je als rijke toerist aan hun leefomstandigheden vergaapt. We hebben nauwelijks tijd om bij te komen van de indrukken, de karavaan (onder leiding van onze rappe gids) trekt gewoon verder. Net als de Tour de France, wacht ook onze gids op niemand. Tijdens de tocht vragen we ons af hoeveel van de 12 miljoen Bangkokianen we dadelijk omver zullen fietsen. In de wirwar van mensen, steegjes, honden, eetstalletjes, brommers en al het andere wat beweegt, lijkt het onmogelijk om niets te raken. Maar ondanks het redelijke tempo gebeurt dat niet. De rest van de groep manoeuvreert ook handig binnen de beperkte ruimte die het fietsen in Chinatown je biedt. Het slalommen heb je snel onder de knie. Ook de Thai zijn handig in het ontwijken van anderen, dat moet wel in deze mierenhoop.
Dan rijden we ineens door een soort van openluchtsloperij. Auto, brommer en andere onderdelen liggen manshoog opgestapeld in de steegjes. Nu eens niet de geur van wokolie, maar van motorolie. Een bizar gezicht. Waar je ook kijkt, overal zie je enorme stapels auto-onderdelen. Op de stoep wordt door een Thai een versnellingsbak gereviseerd. De indringende geur van afgewerkte olie vult de neusgaten en kleurt de stoepen donker. Een milieuambtenaar uit ons land zou hier na een dag werken compleet gek geworden zijn. We stoppen af en toe om wat te drinken. Een kleine Chinese tempel, die je anders nooit zou ontdekken in de betonjungle van Bangkok, is goed voor een aantal leuke foto’s. Er zijn zelfs een aantal monniken aan het bidden, iets wat we met grote interesse aanschouwen. De tocht is geen moment saai. Je komt zelfs ogen en oren te kort. Alle zintuigen worden geprikkeld tijdens deze ontdekkingstocht. De geuren, kleuren, geluiden en beelden blijven indrukwekkend, ook al zijn we hier al twee dagen. De steegjes zijn soms zo smal dat twee mensen elkaar nauwelijks kunnen passeren. We hebben geen idee waar we ons bevinden. Zonder gids zou je hier hopeloos verdwalen. De Thai vinden het prima en gaan netjes aan de kant. Meerdere malen worden we hartelijk begroet met het Engelse ‘Hello’ of het Thaise ‘Sawadee Khap’. Kleine kinderen zwaaien naar de bonte stoet ‘farang’ en altijd is daar de beroemde glimlach, al kan die van alles betekenen.
Een andere plezierige bijkomstigheid is dat het fietsen voor de nodige verkoeling zorgt. Het is veel minder inspannend en vermoeiend dan lopen in de hitte van deze gigantische stad. Gevaarlijk is het niet, al moet je natuurlijk wel blijven opletten. Na enige tijd arriveren we bij de machtige Chao Praya rivier. Met een bootje steken we die over, het gaat allemaal soepel en geroutineerd. Aan de overkant gaan we weer verder en het veranderende landschap zorgt voor nieuw vermaak. We komen nu door het groene deel van Bangkok. Vooraf moeilijk voor te stellen, maar we zien zelfs een aantal kleine rijstvelden. De paden worden smaller, nu worden er nog meer stuurmanskunsten verreist. De zon brandt op onze ruggen. Hier heerst een soort van serene rust, de hectiek van Chinatown is ver weg. We genieten zichtbaar van het landschap. Tempeltjes, bananenbomen, schooltjes en pittoreske bruggetjes. We rijden letterlijk in de achtertuin van de Bangkokianen. Hier zie je geen toeristen, hier proeven we het alledaagse leven van de Thaise metropool. Eenmaal terug lijken de uren omgevlogen. We laten de indrukken nog even op ons inwerken onder het genot van een kop thee. Daarna nemen we afscheid van onze gids. De fietstocht was helemaal geweldig. Fietsen in Bangkok? Succes gegarandeerd!
’s Middags laten we ons bij het Grand Palace afzetten, een van de verplichte nummers bij een bezoek aan Bangkok. Bij de poort van het complex worden we aangesproken door een persoon die zich voordoet als een soort van overheidsfunctionaris. Hij vertelt ons dat het Grand Palace (tijdelijk) gesloten is. Terwijl we toch echt toeristen door de poorten naar binnen zien lopen. Gelukkig hebben we al gelezen dat het hier om een bekende ‘scam’ gaat. Deze mensen willen je verleiden voor een gratis tour met een tuk-tuk of zo bij allerlei winkels en kleermakers gedropt te worden. We vertellen de man keurig dat er met Rooienaren niet te spotten valt en lopen dan door. Bij de ingang kopen we onze kaarten en huren we wat lange broeken (aangezien korte broeken verboden zijn).
Het ommuurde complex is enorm, zo’n 2,5 vierkante kilometer. Ooit deed het complex dienst als koninklijke residentie maar doet nu geen dienst meer. De huidige koning verplaatste de residentie naar een moderner paleis. Met uitzondering van een enkele kamer wordt het Grand Palace tegenwoordig slechts voor ceremoniële doeleinden gebruikt. Het grootste deel van het paleis is gesloten voor het publiek. Naast het voormalige zomerpaleis bestaat het complex nog uit diverse gebouwen meer, zoals de belangrijkste tempel de Wat Phra Kaeo (ook wel Phra Kaew genaamd) en het meest heilige Boeddha beeld in Thailand, de smaragdgroene Boeddha. De enorme gouden ‘chedi’ op het terrein, bevat relikwieën die aan Boeddha toebehoorden. Deze heilige ‘chedi’ zou ook een stuk van het borstbeen van Boeddha herbergen.
Het binnenterrein is net een stukje Efteling. En dan niet alleen door het aantal bezoekers, maar voornamelijk door de onberispelijk met pracht en praal gedecoreerde gebouwen. Veel bladgoud, veel mozaïek. De oranje geklede monniken die langs de versierde gebouwen lopen zorgen voor wat mooie fotomomenten. Strenge functionarissen leiden de toeristen in goede banen. Alles is perfect bijgehouden. Zelfs de bonsaiboompjes worden op de centimeter gekortwiekt. Ook wij bezoeken de Wat Phra Kaeo, de ‘Tempel van de smaragdgroene Boeddha’. Hier staat het meest heilige Boeddhabeeld van Thailand. Zowel Thai als toeristen uit de hele wereld bezoeken tempel om het beeldje van slechts 66 cm te aanschouwen. De Boeddha staat hoog op een gouden altaar in een vitrinekast. Alleen de koning of de kroonprins mag het van dichtbij benaderen. Van het beeldje wordt verondersteld dat het degene die het bezit, geluk en rijkdom brengt. Het beeldje werd daarom door velen begeerd en door de eeuwen heen vochten koningen en rijken veldslagen uit om het beeldje in het bezit te krijgen. Wij vinden er echter weinig aan. Het is hier dan ook veel te druk.
Na een tijd rondgelopen te hebben gaan we terug naar ons hotel. Het zwembad roept ons weer. ’s Avonds vaste routine: uit eten voor weinig geld, een paar biertjes en snel slapen. Morgen gaat de wekker heel erg vroeg.
Dag 5: dinsdag 14 juli 2009, Bangkok – Siem Reap
Overnachting: Green Town Guesthouse
Een veel te vroege wekker. Vandaag zullen we Bangkok verlaten en gaan we op weg naar Siem Reap, uitvalsbasis voor de machtige tempels van Angkor. De grootste trekpleister van Cambodja en een van de bekendste en mooiste archeologische complexen ter wereld. Op naar Cambodja dus, het tweede land in onze reisplanning. We willen per trein van Bangkok naar Aranyaprathet boemelen, om vanuit daar per openbaar vervoer in Siem Reap te belanden. Het zal een lange dagtocht worden, en we hopen de route binnen een dag te kunnen voltooien.
Bangkok heeft in ieder geval al indruk op ons gemaakt. De hectiek, de verschillen tussen arm en rijk, de mooie tempels, en de onvoorstelbare verering van de Koninklijke familie. En natuurlijk is Bangkok ‘geen liefde op het eerste gezicht’. De luchtvervuiling is er optimaal, de herrie vaak niet te harden, de hitte hels, de trottoirs gevaarlijk en het verkeer is krankzinnig. Toch heeft Bangkok voor een soort van ‘liefde op het tweede gezicht’ gezorgd, al is het soms tegen wil en dank. Bangkok is en blijft een unieke metropool, waar Aziatische ‘couleur locale’ zich vermengt met westerse decadentie, waar je verrukkelijk kunt eten voor zowel 1 als 100 Euro, waar je de meest schitterende tempels ziet naast spuuglelijke krottenwijken, waar een groot deel van de bevolking zich uit de naad werkt voor een bedrag dat wij voor 2 kopjes koffie in een luxe hotel betalen, maar waar niemand echt honger lijdt en altijd ‘sanuk’ nastreeft: maak wat van het leven, geniet van elke kleinigheid waar maar van te genieten valt.
Op Khao San Road halen we bij de Subway (niet heel Aziatisch) nog snel een ‘nachtelijk’ ontbijt voor onderweg. Jeroen heeft mega veel zin in een Meatball Marinara, zo ongeveer het enige wat hij bij de Subway lust. Helaas is deze niet beschikbaar, waardoor het ochtendhumeur van Jeroen er niet echt beter op wordt. Marijn en Ruud doen het beter met een stuk belegd stokbrood waar de gemiddelde Fransman van zal schrikken. Verder kopen we wat water en koekjes. Met de nodige proviand op zak springen we in de taxi richting het station. En zo staan we om 5.30 uur in de morgen al op het Hualampong trein station van Bangkok. Over 25 minuten zal de trein richting Aranyaprathet vertrekken. We kopen snel wat kaartjes voor de 3de klasse (er schijnt geen andere klasse te zijn). Voor een astronomisch bedrag van 48 Baht (op dat moment ongeveer 95 eurocent) mogen we met eigen ogen gaan aanschouwen wat de 3de klasse inhoudt. We snellen ons naar het juiste perron en met het nodige zoekwerk belanden we in de juiste trein. We konden ook met de bus naar Cambodja, maar dit was duurder en schijnbaar zijn bij de busritten de nodige ‘scams’ aanwezig. Want ja, we zitten in Zuid-Oost Azië en dan zijn er weinig mensen die je niet proberen op te lichten. Niet dat er bij onze reisconstructie geen ‘scams’ aan te pas komen, maar dit is van latere zorg.
Terug naar de treinrit. De 3de klasse is een vorm van reizen die we in West-Europa niet kennen. Comfortabele zachte stoelen zijn niet aanwezig, de komende 6 uur zullen we het met houten banken moeten doen. We nemen met zijn drieën een houten 4-seater en vullen de overige plek op met onze backpacks. Hoewel de banken vrij hard zijn, is het goed te doen. We zijn ten slotte geen watjes. De ramen staan open, zodat we van de frisse buitenlucht kunnen genieten. We zitten tussen de lokale Thai en genieten van de hectiek. Sommige Thai proberen een klein praatje te maken, maar we snappen er meestal niet veel van. Af en toe worden we ‘gestoord’ door verkopers die tussendoortjes, gekookte rijst, of stokjes vlees willen verkopen. Dit alles wordt ter plekke voor je neus bereid. We houden het bij onze eigen sandwiches en kopen alleen wat blikjes cola. We zien zelfs een wat oudere Thaise dame die een complete kip wil verkopen. Alles kan en mag hier schijnbaar. Terwijl het landschap onder het spoor door schiet, kronkelen we door een oase van groene rijstvelden en kleine nederzettingen. Af en toe stoppen we bij een klein stationnetje, waar de plaatselijke scholieren in grote getale de trein betreden, allen gekleed in dezelfde smetteloze zwart-witte outfit. Onderscheid tussen rijk en arm wordt zo, al is het maar voor het oog, naar de achtergrond geschoven. Marijn gaat op een gegeven moment tussen twee wagons inzitten, lekker met de benen naar buiten. Jeroen en Ruud vermaken zich voornamelijk met hun Ipods. Owja, in de trein was inderdaad een toilet aanwezig. Helaas wil je hier nog niet dood gevonden worden.
Na een enigszins lange treinreis komen we vroeg in de middag aan bij het Thaise grensplaatsje Aranyaprathet. Op het kleine treinstation worden we belaagd door tuk-tuk chauffeurs die ons naar de grens willen brengen, zo’n 6,5 kilometer verderop. We zijn moe en springen de eerste de beste tuk-tuk in. Met wat passen en meten, kunnen ook onze backpacks in het wagentje. Afdingen proberen we niet eens, daarvoor is de prijs van het ritje gewoon te laag. Tot onze verbazing staan we binnen 2 minuten bij ‘the border’. We vragen ons af of er wat mis is met ons richtingsgevoel, of dat de informatie uit de Lonely Planet niet klopt. Want hoe kunnen we nu 6,5 kilometer in 2 minuten afleggen? Bovendien kunnen we hier echt geen grens ontdekken. We worden een kantoortje binnen gesleurd en er wordt nogmaals gemeld dat we ons hier bij de grens bevinden en dat we hier ons visum moeten halen. Al meteen weten we dat het hier om een ‘scam’ gaat. We vertellen dat wij heus wel snappen dat dit niet de grens is. De man van het kantoortje blijft vrij vriendelijk en verteld dat we hier ook ons visum kunnen halen. Binnen tien minuten kunnen we dan weer verder naar de ‘echte’ grens. Waarschijnlijk heeft het kantoor wat contacten met een omgekochte Cambodjaanse ambtenaar of iets dergelijks. De officiële manier is dit in ieder geval niet. We vertrouwen het (nog) niet helemaal maar de prijs van het visum wijkt niet heel veel af van wat we op internet hebben gelezen. De procedure snappen we verder ook niet, onze paspoortgegevens worden ergens naar toe gefaxt (hoe hier in de middle of nowhere gefaxt kan worden, geen idee?), maar enige tijd later zijn we alle drie in het bezit van een visum voor Cambodja. Het visum ziet er keurig uit, dus het zal allemaal wel goed zijn. We kunnen er mee lachen in ieder geval en kunnen hiermee een maand in Cambodja verblijven. Snel de tuk-tuk weer in, de grens wacht.
Het laatste stuk naar de grens zien we veel bedrijvigheid en een groot aantal Cambodjanen met enorme handkarren. De armoede straalt er van af. Het regent inmiddels en de onverharde wegen van Poipet (het plaatsje op de grens tussen Thailand en Cambodja) veranderen in grote modderpoelen. De Thaise immigratie zijn we zo door. Bij de Cambodjaanse zijde is het ietwat drukker. Het wemelt er van de locals en toeristen die een visum proberen te regelen. Wij hebben dit visum echter al (toch nog niet zo’n slechte keuze geweest, ofja keuze?) en wringen ons door de rij naar voren. Het is nog even spannend of Ruud überhaupt wel het land in komt. Hij is zijn gele vaccinatieboekje verloren en dit zou verplicht zijn in Cambodja en bij de grens worden gecontroleerd. We kunnen met een gerust hart vertellen dat er niks wordt gecontroleerd. En zelfs als het wel zo zou zijn geweest, het is hier zo corrupt dat alles omgekocht kan worden. Geen probleem dus. Er volgt nog een ‘health checkpoint’, waar ze met wattenstaafjes monsters van ons speeksel nemen. Uit de resultaten blijkt dat we geen enge ziektes hebben. En zo staan we ineens in Cambodja.
Poipet zelf staat bekend als ‘Scam City’ en voor ons dus zaak om hier zo snel mogelijk weg te komen. Het stadje oogt vrij smerig en er valt weinig te beleven. We voelen ons nu echt in een derdewereldland. Een fijne plek om lekker een nachtje te blijven is het hier in ieder geval zeker niet. We merken wel dat Thailand een stuk rijker is, de overgang naar Cambodja is hiermee een kleine cultuurschok. De armoede hakt er, zo op het eerste gezicht, toch wel in als een zweepslag. De streek rond de grensovergang van Poipet wordt als het wilde westen van het land bestempeld. De wegen liggen half open en de straatkindjes klampen aan je met de gevleugelde spreuk ‘One dollar?’ (In Cambodia wordt naast de Riel vooral de Dollar gebruikt). We zien de mensen er houten karren voorttrekken, volgestouwd met waren. Wel staan er enorme casino’s, die floreren door het feit dat gokken in Thailand verboden is. Achteraf blijkt dat we meteen het minst interessante stuk van Cambodia hebben gezien. De echt idyllische schoonheid van het land zagen we vanaf Siem Reap pas.
In Poipet worden we over een onverharde weg met een busje (en een tiental medereizigers) het land ingevoerd naar een veel te grote, volledig lege busterminal om daar over te stappen op de bus naar Siem Reap. Ook deze bussen gaan schijnbaar weer gepaard met de nodige oplichtpraktijken. Oplichten hier is trouwens helemaal niet zo erg, want het kost allemaal geen ene cent. Toch besluiten we voor een taxi te kiezen in plaats van een lange busrit. Sinds dit jaar ligt er een nieuwe, geasfalteerde weg tussen Poipet en Siem Reap, waardoor we met de taxi nog maar twee uurtjes moeten overbruggen. We delen de taxi trouwens met een aardige jongedame uit Liverpool. In de voorruit van de taxi zit een enorme scheur, zodat rijden amper verantwoord is. We stellen hier maar niet teveel vragen over. Langs de weg zien we, tussen de rijstvelden en palmbomen, voornamelijk houten hutjes en enkele houten huizen met golfplaten erop. Stenen huizen zijn in dit deel bijna niet te vinden. Verder veel ossen, waterbuffels, zwerfvuil en enorm veel kleine kinderen. 45 % van de Cambodiaanse bevolking is tussen de 1 en 14 jaar en dat merken we meteen. Hoe verder we het land inrijden, hoe mooier het landschap trouwens wordt. We zien overbeladen brommers en vrachtwagens, soms met vracht, soms met 25 mensen op het dak. Bizar.
Na een lange reis komen we bij vlak voor het donker aan in Siem Reap. Siem Reap (‘de Thai overwonnen’, een bijzondere naam voor een plaats in Cambodja) is de toegangspoort tot Angkor en ligt aan de gelijknamige rivier. De stad blijkt erg toeristisch te zijn. Er is een ruime keuze aan restaurants en terrasjes en over het algemeen worden de prijzen in dollars aangegeven. Siem Reap is ook een stad met grote tegenstellingen. Tussen de kleine huisjes en plaggenhutjes van de Cambodjanen staan een aantal grote, luxe en vooral dure hotels en villa’s. De wegen in de stad zijn verhard, maar zodra je één stap buiten het centrum zet, zijn de wegen onverhard. Tot voor kort was dit een klein dorp, maar vandaag heeft het zijn eigen vliegveld en lange rijen luxehotels om al de toeristen te ontvangen die het tempelcomplex van Angkor komen bezoeken. En die tempels zijn ook ons doel. Dit bewaren we echter voor morgen of overmorgen.
Onze taxi zet ons voor het Green Town Guesthouse af, we hebben door de vermoeidheid niet eens door dat het hotel en de taxi waarschijnlijk onder een hoedje spelen. Maargoed, we zijn in een onbekende omgeving beland en hebben geen zin om verder te zoeken. Gelukkig ziet het Guesthouse er verder prima uit. We kunnen een mooie driepersoons kamer krijgen voor 1,5 dollar per persoon. Het moet niet gekker worden. Verder beschikt het Guesthouse over een biljarttafel en een gedeelte waar we ’s avonds films in de buitenlucht kunnen kijken. ’s Avonds eten we in Pubstreet, een straat in het centrum waar alle barretjes en restaurants zijn gevestigd. Er hangt een leuke, aangename sfeer. Toch is de armoede, door bedelende kinderen en aanplakbiljetten tegen kinderprostitutie, duidelijk zichtbaar. We komen uiteindelijk terecht bij een restaurant, waar Angelina Jolie ook ooit gegeten heeft. Alles op het menu heeft dan ook de naam ‘Angelina Jolie’ erin. Marijn gaat voor de ‘Angelina Jolie steak’, Jeroen gaat voor….enfin het idee mag duidelijk zijn.
Dag 6: woensdag 15 juli 2009, Siem Reap
Overnachting: Green Town Guesthouse
Na de lange dag van gisteren hebben we heerlijk bijgeslapen. We besluiten vandaag nog lekker te acclimatiseren en de tempels voor morgen te bewaren. We nemen een ‘English Breakfast’ en wat yoghurt met muesli als ontbijt en spelen nog wat potjes biljart. Daarna hebben we het plan om vandaag een beetje te gaan Quad Biken in de plattelandsomgeving van de stad. Via internet hebben we hiervoor een bedrijfje in Siem Reap gevonden. En dus gaan we op pad. Het verkeer in de stad bestaat vooral uit scooters (‘motos’) en riksja’s. Deze staan op strategische plekken opgesteld, wachtend op een klant. We kunnen niet veel stappen zetten zonder te worden aangesproken of we nog een ritje willen. En zo ook nu. Als we naar de ‘straat’ lopen zien we op de hoek een tuk-tuk chauffeur staan. We vragen de beste man, ‘Sugoon’ genaamd (fonetisch uitgeschreven, geen idee hoe je het spelt?), of hij ons naar het Quad bedrijf wil brengen. Zo gezegd, zo gedaan. Eenmaal aangekomen op de plek van bestemming, blijkt er niemand bij het bedrijf aanwezig te zijn. Jammer, maar tijdens ons korte ritje genieten we al enorm van de omgeving. We spreken daarom met Sugoon af dat hij ons een kleine tour over het platteland geeft.
De asfaltwegen maken al snel plaats voor rode stofwegen en het landschap kenmerkt zich door houten hutjes, palmbomen, rijstvelden en poeltjes. Mensen zijn op het land aan het werk en links en rechts schieten waterbuffels de weg over. We vragen Sugoon even te stoppen om met een waterbuffel op de foto te kunnen. Het contact met de plaatstelijke bevolking is vriendelijk en iedereen zwaait naar ons. Een aantal kinderen rennen met onze tuk-tuk mee en roepen ‘Hello’. Arm maar idyllisch. Ongelofelijk hoe het merendeel van de rijke toeristen hier komen binnenvliegen, zich beperken tot de tempels en het platteland links laten liggen. De armoede is hier toch wel weer aanwezig en de meeste mensen hier hebben echt geen stromend water. Mensen wassen en koken zich in kleine, vervuilde riviertjes. Ondanks alles, zijn de mensen positief en zijn vooral de lachende kinderen hier hartverwarmend.
We rijden terug naar ons Guesthouse en gaan hier even relaxen. Marijn gaat even de straat op om op zoek te gaan naar een massage. Ook dit kost maar 5 dollar, al zit er geen ‘happy ending’ bij. Dit is in ieder geval wat hij ons heeft verteld?! We hebben nog bijna heel de middag te besteden en besluiten ergens te gaan zwemmen. Het is inmiddels vrij warm en in de Lonely Planet lezen we dat we bij een bar van een Australische man kunnen zwemmen. Dus de tuk-tuk in en op zoek naar verkoeling. We rijden weer door een mix van enkele stenen huizen maar voornamelijk houten hutjes. Het adres hebben we gelukkig al vrij snel gevonden en we belanden in de achtertuin van de Australische man. Hij runt hier een kleine rieten bar, met een klein zwembad erbij. We worden verwelkomd en krijgen te horen dat zwemmen geen probleem is. Dit is zelfs gratis, we moeten alleen wat drankjes kopen. Geen probleem, we hebben wel zin in enkele biertjes. Ook bestellen we enkele ‘Tuna sandwiches’. Het zwembad is verkoelend en we spelen wat met een kleine voetbal. Op wat vaste klanten aan de bar na, hebben we het zwembad voor ons alleen. Een heerlijk rustige middag.
’s Avonds gaan we weer richting Pub Street in het Old Market gedeelte. We drinken wat cocktails op een terras. Op straat is het enorm druk. Met toeristen, maar ook met bedelende kinderen. We hebben gehoord dat je deze kinderen geen geld moet geven (dit moeten ze meteen weer inleveren). We nemen daarom een aantal kinderen mee naar de supermarkt om een ijsje te kopen. De avond sluiten we af in de bekende Temple Bar. Onder het genot van wat biertjes en dancemuziek bespreken we de afgelopen dagen. In het donker (er is bijna geen straatverlichting) lopen we terug naar ons Guesthouse.
Dag 7: donderdag 16 juli 2009, Siem Reap
Overnachting: Green Town Guesthouse
Siem Reap is een vrij aardige stad, maar we zijn hier voor de tempelruïnes van Angkor gekomen. Na een vroeg ontbijt zien we om 8 uur Sugoon al voor de ingang van ons Guesthouse staan. Een aardige gast, al verloopt de communicatie soms wat moeizaam. Mooi dat we vandaag weer met hem op pad gaan. Hij zal ons heel de dag rondrijden voor 5 dollar per persoon. Bizar. Het regent licht en het straatbeeld ziet er zo maar troosteloos uit. In ongeveer tien minuten rijden we naar de ingang van het complex, wat is opgenomen als UNESCO Werelderfgoed. Het gaat hier allemaal vrij officieel en voor 20 dollar per persoon kopen we een dagticket voor het enorme gebied. Relatief veel geld in Cambodja, maarja ook hier weten ze de toeristen goed uit te buiten. Het gaat hier echter wel om een van de meest waardevolle historische complexen in de wereld. Dus waar klagen we over?
Angkor (of Yasodharapura) was tussen de 9e en 14e eeuw de hoofdstad van het Khmer-rijk. Het centrale deel van de stad, Angkor Thom, bestaat uit een vrijwel vierkante ommuurde binnenstad met een slotgracht, maar enkele van de belangrijkste ruïnes, waaronder ook de bekende tempel Angkor Wat, liggen buiten deze ommuring. Angkor was meer dan 5 eeuwen lang de hoofdstad van de Khmers, die een gebied beheersten dat naast het hedendaagse Cambodja delen van Vietnam, Laos en Thailand omvatte. Angkor is een woord in het Khmer dat afgeleid is van het Sanskriet woord ‘Nagara’. De letterlijke betekenis is heilige stad. In dit gebied zijn in de loop van honderden jaren zo’n 100 tempels gebouwd door de diverse heersers van het Khmer-rijk. Omdat de tempels in verschillende periodes gebouwd zijn, is hun uiterlijk telkens weer anders. Rondom de tempels lag vroeger een levendige stad met houten huizen. Helaas is van de houten huizen niets meer overeind gebleven en in de loop der eeuwen is ook Angkor in de vergetelheid geraakt en overwoekerd door de jungle. Eeuwenlang was het bestaan van deze stad een mythe. Totdat een Franse expeditie begin 1900 de, toen midden in het oerwoud gelegen, tempelruïnes ontdekte. Inmiddels zijn de meeste tempels vrijgemaakt van lianen, struiken en bomen die de tempels eerder aan het zicht onttrokken en zijn de meeste tempels prachtig gerestaureerd. Alleen de Ta Prohm heeft men in de oude staat gelaten en die tempel is dan ook heel bijzonder, maar daarover later meer. De tempels van Angkor vormen nu één van de zeven architectonische wereldwonderen.
We laten ons afzetten bij de brug die naar Angkor Wat leidt. Dit enorme tempelcomplex van 1.500 meter bij 1.300 meter is hiermee één van de grootste religieuze gebouwen ter wereld. Veel mensen spreken over het hele complex met tientallen tempels, vijvers en gebouwen als Angkor Wat. Maar Angkor Wat is ‘slechts’ de bekendste van alle tempelruïnes van Angkor. Bij de tuk-tuk verzamelplaats zien we een slapende chauffeur vergezeld door een klein aapje. Een grappig gezicht. We lopen de brug over en betreden de tempel door de ‘Angkor Wat Gateway’, een van de toegangspoorten van het complex. Wat we daarna zien doet onze mond openvallen. We kennen het complex al uit film en foto’s, om het met eigen ogen te zien is toch wel erg mooi.
Angkor Wat werd vanaf 1110 door ontelbare arbeiders, bouwmeesters en beeldhouwers in minder dan veertig jaar gebouwd in opdracht van koning Suriyavarman II. Het is de grootste piramide met verdiepingen op het Zuidoost-Aziatische vasteland. Voor de bouw van het Angkor Wat zijn vijf tot tien miljoen op elkaar gestapelde stenen gebruikt, sommige ruim 1.500 kg zwaar. De binnenmuren van de tempel zijn versierd met talloze zeer gedetailleerde reliëfs van bloemen en menselijke figuren. Van de ongeveer tweeduizend godinnen (devata) en halfgoddelijke danseressen (apsara) die de tempelmuren versieren is niet één beeld is precies gelijk. We kijken onze ogen uit. Het monument is omgeven door 5 naar de windrichtingen georiënteerde hoven, die telkens een beetje hoger liggen. Het buitenste hof wordt omgeven door een muur en een gracht. Het centrale complex heeft op de 4 hoekpunten torens met lotusvormige spitsen. In het centrum bevindt zich de hoofdtoren van 42 meter hoog.
De geleerden zijn het niet eens over het doel van de Angkor Wat. Het is een heilig gebouw, dat is zeker. Alleen tempels voor goden en vergoddelijkte heersers werden namelijk van steen gebouwd. Aan Angkor Wat worden enige functies toegedicht: een astronomisch observatorium, een weergave van de vier tijdperken in het hindoeïsme, of een afbeelding van het universum. Waarschijnlijker is dat het net als de andere piramiden in Angkor gaat om een tempelmausoleum. De hoofdingang van Khmertempels ligt meestal op het oosten, de richting van de zonsopgang. De ingang van de Angkor Wat bevindt zich echter aan de westzijde, zoals alleen bij dodentempels het geval was. Angkor Wat was dus waarschijnlijk bedoeld als mausoleum. Dit idee wordt versterkt door het feit dat je tegen de wijzers van de klok in moet lopen om de verhalen van de reliëfs te kunnen volgen. Dat komt overeen met het gebruik tijdens het dodenritueel. In tempels voor goden moet je in de richting van de wijzers van de klok lopen. We lopen heel de tempel door en nemen een kijkje op de vele binnenplaatsen en beklimmen steile trappen voor een wijds uitzicht. We zien enkele monniken, die met hun oranje gewaden enorm mooi afsteken tegen de groen-grijze bouwwerken. We schieten flink wat foto’s en verlaten de tempel dan via dezelfde ingang. Hier staat Sugoon alweer keurig op ons te wachten. Hierna zetten we koers richting Angkor Thom
Angkor Thom is een oude stad die voornamelijk door Koning Jayavarman VII rond 1200 is gebouwd. Via de ‘Straat der Reuzen’ bereiken we de zuidpoort van Angkor Thom. Voor de poort zitten aan iedere kant van de weg 27 demonen en 27 goden, die een reusachtige slang op hun knieën dragen. Deze demonen en goden zitten ook bij de andere poorten van de stad, maar de beelden zijn niet overal even goed bewaard gebleven. Ook hier zien we weer enkele monniken lopen. Aan het einde van de ‘Straat der Reuzen’ bevindt zich de zuidpoort van Angkor Thom. Boven de poort zien we voor het eerst de bekende gezichten. Het zijn er vier en ze kijken naar alle windrichtingen. Deze gezichten hebben we al zo vaak op foto’s gezien.
Inclusief de 100 meter brede gracht die om de stad heenloopt, is Angkor Thom 9 km2 groot. Niet echt een plek om lopend te verkennen. We stappen dus weer achterop onze brommertjes en rijden naar de Bayon-tempel. De Bayon-tempel lijkt vanuit de verte niets meer dan een hele grote verzameling stenen. Als we echter dichterbij komen, krijgt de tempel steeds meer vorm en zien we schitterende reliëfs op de muren die om het complex zijn gebouwd. Langs de kleine wegen zien we locals die met fietsen en karren hun waren proberen te verkopen. We zien een hoop kleine kinderen en verder wat apen die in de bomen slingeren. We kopen wat blikjes fris en wat saté stokjes. Van de paden mogen we niet afwijken, in de jungle liggen schijnbaar nog een hoop landmijnen.
We hangen regelmatig rond bij groepen toeristen die uitleg krijgen van een gids (alleen het Japans is wat moeilijk te volgen). In onze reisgids lezen we over de reliëfs van de tempel. De reliëfs beelden voorstellingen uit het dagelijkse leven uit en we zien afbeeldingen van de koning tijdens zijn veldtochten, markt- en jachttaferelen, weddenschappen, varkens in kookpotten, het leven aan de rivier en zelfs een bevalling. Dan gaan we het complex binnen en ineens kijken tientallen stenen gezichten ons aan. We lezen dat van de 54 torens met 4 gezichten er 37 torens bewaard zijn gebleven, maar waar je ook kijkt, de gezichten zijn overal. We beklimmen de torens om de gezichten van dichtbij te kunnen bekijken. Alle gezichten hebben dezelfde vredige uitdrukking: gesloten ogen en een flauwe glimlach, een beeld van een alwetende, oeroude wijsheid. Niemand weet precies van wie de gezichten zijn. Hebben de gezichtstorens het gelaat van Boeddha gekregen of heeft de koning zijn eigen gezicht in honderdvoud laten vereeuwigen?
Net naast de Bayon-tempel ligt de Baphuon-tempel. Van alle tempels in Angkor is de Baphuon in bouwkundig opzicht het slechtst gebouwd. De meeste tempels hebben als basis een grote berg zand, waar overheen stenen randen en ringen zijn geplaatst waardoor de berg de vorm krijgt van een groot bouwwerk. De binnenkant bestaat echter altijd uit zand, en daarin schuilt het probleem. Door de eeuwen heen is het zand onder de bouwwerken vandaan gespoeld en daardoor zijn veel bouwwerken gaan verzakken of ingestort (bijvoorbeeld na een aardbeving). Dit was ook het lot van de Baphuon-tempel. Al spoedig na de voltooiing stortte de bovenste verdieping van de tempel in en ging de onderste verdieping scheuren vertonen. Het binnendringende vocht voltooide het sloopwerk. De tempel is verschillende malen gerestaureerd, maar nooit meer geheel opgebouwd. In 1958 begon een Frans team met een nieuwe restauratie. De tempel werd uit elkaar gehaald en de stenen werden zorgvuldig genummerd en geregistreerd. De restauratie moest echter vanwege de machtsovername door de Khmer Rouge in 1974 worden gestaakt. De notities van de restaurateurs werden in beslag genomen en vernietigd.
We beklimmen vervolgens de Phimeankas-tempel. De tempel is niet zo bijzonder, maar wel hoog. Een erg steile trap aan de achterzijde lijdt naar het bovenste terras. Verhaal gaat dat deze tempel helemaal van goud is geweest. We lopen een stuk van de trap op maar halverwege begeven onze benen het en heb we geen zin meer om verder te gaan. Wel hebben we vanaf deze hoogte al een mooi uitzicht over de omgeving. We spreken nog twee Zuid-Koreaanse dames die wel heel veel interesse in ons hebben. We moeten dan ook een complete fotoshoot met de dames afhandelen. Geen idee waarom? Waarschijnlijk hangen we in Zuid-Korea nu wel in posterformaat boven een aantal bedden. Jeroen koopt nog een houten fluit van een klein jongetje. Allebei zijn ze blij; Jeroen met zijn fluit, het mannetje met zijn geld.
Indrukwekkend is ook het Olifantenterras. Vanaf dit 350 meter lange en 14 meter brede terras kon vroeger de koninklijke familie de processies, parades en spelen gadeslaan. Op de voorkant van het terras staan prachtige olifanten en daar ontleent het terras ook zijn naam aan. In het begin van de middag verlaten we de stad Angkor Thom en brengen we een bezoek aan de Preah Khan en de Neak Pean. Na de tempels van Angkor Thom vinden we deze tempels niet zo bijzonder. In een houten hut naast de tempel zien we een fototentoonstelling van de restauratiewerkzaamheden en de vorderingen die men al heeft gemaakt. Diverse landen storten grote hoeveelheden geld en dragen ook met mankracht bij aan de restauratie van de vele Angkor tempels.
We rijden verder door een schitterend landschap van bamboebossen, rijstvelden, tropische vegetatie en tempels. Sugoon probeert af en toe wat uitleg te geven, maar zijn Engels is dusdanig slecht dat we er niet zo veel van snappen. Maakt niet uit, we vinden hem toch fantastisch. Omdat het bijna middag is beginnen we alweer honger te krijgen. We stoppen bij een klein restaurantje en bestellen noodle soep met brood. Ook Sugoon geven we een maaltijd. Hij is enorm blij hiermee en glimlacht van oor tot oor. Vreemd hoe mensen hier zo positief kunnen zijn, terwijl wij in Nederland over alles klagen. Marijn laat zijn nieuwe smartphone zien aan Sugoon en hij begint met het apparaat te spelen. Tot hilariteit van ons snapt hij er vrij weinig van. Als we hem leren hoe door de foto’s kunt scrollen, ziet hij ineens een foto van Marijn met de Eiffeltoren. Paris, Paris, schreeuwt hij uit! Hij kan niet bevatten dat we hier ooit geweest zijn en vindt het schitterend allemaal.
Na de lunch rijden we door naar de Prae Roup tempel, bestaande uit drie mooie torens en een verhoogd terras. Vanuit hier hebben we weer een mooi uitzicht over de groene jungle en het nabijgelegen meer.
En dan gaan we eindelijk naar de tempel die we al zo vaak op foto’s hebben gezien en volgens ons de meest spectaculaire is, de Ta Prohm, ook wel bekend als de ‘Jungle Temple’. Op deze locatie is ook de film ‘Tomb Raider’ met Angelina Jolie opgenomen. Door de filmopnames is de superster verliefd op Cambodja geworden. Als we de tuk-tuk uitstappen worden we belaagd door verkopers. We moeten ze echt van ons afslaan. Verder blijft de sfeer gewoon vriendelijk en Marijn vindt het prachtig. We lopen een klein stukje en belanden dan in een sprookjesachtige omgeving. Deze tempel is niet volledig gerestaureerd en is zoveel mogelijk in de staat gehouden waarin hij door de Fransen in 1860 werd aangetroffen. Dit houdt in dat grote delen van de tempel zijn overwoekerd door de omringende jungle: klimplanten, mossen en lianen hebben de galerijen, torens en beelden overwoekerd, eeuwenoude bomen zijn met de gebouwen vergroeid en gigantische boomwortels kronkelen zich als reuzenslangen om de tempel heen en doen de muren scheuren. De muren van de tempel worden door de wortels uit elkaar gedrukt, maar ze houden de rotsblokken ook tegen zodat veel van de muren toch nog rechtop staan. Het is echt ongelooflijk mooi en we lopen lange tijd in de tempel rond. De tempel heeft iets mysterieus door de grote bomen en wortels, maar ook door de jungle waarin ze staat. Het is hier vrij donker omdat de zon nauwelijks door het dichte bladerdak heen kan schijnen. Een mooie afsluiting om Angkor te verlaten. Hoewel je hier drie dagen rond kan rijden, hebben we de mooiste tempels rustig kunnen bekijken. Verder zijn we nu een beetje ‘tempel-moe’ geworden vandaag.
Tijd voor iets anders. We besluiten met Sugoon naar het drijvende dorp Chong Kneas te rijden, gelegen aan het enorme Tonlé Sap-meer. Het is een leuke rit van een minuut of twintig door het Siem Reap omringende platteland. Veel huizen zijn van hout en riet, en staan op palen. Vlak voor het meer is een post van de coöperatie van booteigenaren van Chong Kneas, waar je geacht wordt 15 Dollar entree te betalen. Bizar veel geld. Dan is het nog een minuut of 5 verder hobbelen naar het vertrekpunt van de boten. Zeg gerust ‘boten’ in meervoud, want het zijn er tientallen, misschien wel honderd. Kleine en grotere, maar allemaal geschikt gemaakt voor toeristenvervoer. Ze hebben rieten of plastic stoelen aan boord staan en zelfs zwemvesten.
We krijgen een boot helemaal voor ons alleen. Hij vaart rustig de ‘haven’ uit. Daar zie je al de eerste drijvende huizen. Dat is ook wat het zijn: huizen op een soort houten pontons. Sommige hebben er ook een groentetuintje bij, op een apart vlot achter het huis. Naar gelang het seizoen migreert het dorp langs de oevers van het meer. We komen er één tegen in verhuizing: een motorboot trekt het huis voort. Er zijn ook drijvende winkels en werkplaatsen. Met kleine bootjes wordt het dagelijks verkeer tussen de huizen uitgevoerd. Vrouwen verkopen fruit vanuit deze bootjes aan passerende schepen. Twee kleine kinderen peddelen voorbij in een soort tobbes (of grote wokken). De boottocht gaat deels door kreken en deels over het meer. Er is heel wat verkeer onderweg, zowel toeristen (boten vol Japanners) als dorpsbewoners. We maken nog een stop bij een viskwekerij annex souvenirwinkel. Ook stoppen we nog bij een drijvend schooltje, waar we even in het kleine klaslokaal mogen kijken. De kinderen zijn bezig met een Engelse les en wij mogen even een kijkje nemen. De kinderen vinden het ‘hoge’ bezoek schitterend, en ook wij genieten. In een winkeltje hebben we wat schriften en pennen gekocht om hier te doneren. Na de nodige foto’s varen we weer verder. Dit drijvende dorp leeft, net als Siem Reap, volledig van het toerisme. En dat alleen door de gelukkige omstandigheid dat het vlakbij de tempels van Angkor ligt.
Na een uurtje varen zijn we weer terug bij af, waar Sugoon alweer te wachten staat om ons terug naar het centrum te brengen. Op de terugweg wil hij ons nog even zijn huis laten zien. Het gaat om een rieten hut op palen, niet groter dan een gemiddelde keuken in Nederland. De vrouw van Sugoon ligt er ziek bij op een matje, ze heeft suikerziekte zo horen we. We voelen ons niet echt op ons gemak om hier te zijn, zo armoedig als dit allemaal is. Toch merken we een zekere trots bij Sugoon, dat hij toeristen ook zijn huis kan laten zien. Wat een prachtige vent! De huur van zijn huis op jaarbasis is zo’n tweehonderd euro. Dit valt voor ons in Europa bijna niet voor te stellen. Aan het eind van de dag geven we Sugoon dan ook een flinke fooi.
Dag 8: vrijdag 17 juli 2009, Siem Reap – Phnom Penh
Overnachting: Indochine 2 Hotel
We worden vroeg opgepikt om naar het busstation te gaan. Hier nemen we de VIP bus (weinig VIP in werkelijkheid) richting Phnom Penh, zo’n 324 kilometer naar het zuiden gelegen. Op het busstation is het weer traditioneel chaotisch en pas na enige rondvraag hebben we de juiste bus te pakken. Vol goede moed gaan we op weg. Deze goede moed verdwijnt al na zo’n half uur rijden, als we ineens stil komen te staan. Highway 6 blijkt een stuk minder Highway te zijn dan de naam doet vermoeden, en door de kuilen is het rechterachterwiel kapot gegaan. Verder rijden is geen optie en dus staan we hier in de ‘middle of de Cambodjaanse nowhere’ langs de kant van de weg. Vanuit de bus zien we flink wat Cambodjanen die aan het wiel aan het sleutelen zijn, beweging zit er echter niet in. Omdat we lang moeten wachten en niks te doen hebben, volgt hier een stukje geschiedenis.
En dus gaan we terug in de tijd, naar 1972 om precies te zijn. In de jaren zestig en zeventig van de 20e eeuw voerde de Rode Khmer een guerrillastrijd tegen het bewind van prins Norodom Sihanouk en generaal Lon Nol. De beweging was oorspronkelijk opgezet door Vietnamese communisten, die lange tijd nog een stevige vinger in de pap hielden. Veel eenheden bestonden feitelijk uit Vietnamezen en aanvankelijk werden de hogere kaders door Vietnamezen beheerst. Toen Lon Nol aan de macht kwam in 1970 ging dit gepaard met een uitbreiding van de Vietnam-oorlog naar Cambodja. In tegenstelling tot Sihanouk zocht hij steun bij de Verenigde Staten en Zuid-Vietnam en trad hij hard tegen de Vietcong en Rode Khmer in Cambodja op. De Amerikanen bombardeerden door communisten beheerste gebieden intensief vanuit B-52’s, waarbij ook regelmatig dorpen platgegooid werden, daar B-52’s nu eenmaal geen precisiebommenwerpers zijn. De Amerikaanse bombardementen vanuit de lucht, incidenten tussen de Zuid-Vietnamese troepen en bevolking en het wanbestuur van Lon Nols regering dreef de bevolking in de armen van de Rode Khmer. De beweging groeide en rond 1972 waren de Vietnamezen gedwongen Pol Pot als volwaardige bondgenoot te erkennen in plaats van junior partner. Een andere belangrijke politieke overwinning was het monsterverbond met Norodom Sihanouk dat de Rode Khmer onder Chinese druk sloten. De steun van de voormalige koning bleek essentieel in het winnen van het vertrouwen van de bevolking.
Reeds tijdens de opmars raakte Pol Pot onder de indruk van de eenvoud van de bergbewoners. Veel Rode Khmer waren bovendien afkomstig van het zeer primitieve platteland en hadden een hekel aan steden. Als de Rode Khmer een provinciestad hadden ingenomen hervatte het dagelijks leven zich meestal binnen enkele dagen, waarop Pol Pot onthutst reageerde. Als alles bij het oude bleef, zou de hele revolutie geen nut hebben. Hierop bedacht de partij meer radicale oplossingen, zoals het deporteren van de bevolking en begon deze in praktijk te brengen. Als de mensen niet wilden veranderen, dan moest iedereen volgens Pol Pot maar gedwongen boer worden. Ook werd het eenvoudige, zwarte tenue ingevoerd dat iedereen diende te dragen. Juwelen en dergelijke werden verboden. Politieke en militaire kopstukken en ook de meeste buitenlanders ontvluchtten Phnom-Penh waarop in april 1975 de Rode Khmer de stad bezette. Rode Khmerleider Pol Pot werd dictator van Cambodja, maar Norodom Sihanouk werd tot titulair staatshoofd benoemd wat het aanzien van de Rode Khmer aanzienlijk vergrootte. Na verloop van tijd nam Sihanouk ontslag als staatshoofd, toen hij merkte dat hij in de praktijk niets te vertellen had.
Al na enkele dagen ontruimde de Rode Khmer Phnom-Penh en dreef de bevolking naar het platteland. Ambtenaren en militairen uit het regeringsleger werden in een aantal gevallen apart genomen en geëxecuteerd. De hardhandigheid van de deportaties verschilde per commandant. Sommige commandanten stonden de bevolking toe persoonlijke bezittingen mee te nemen of terug te keren naar hun geboorteplaats, anderen dwongen de bevolking daar naartoe te gaan waar zij wilden. Van de 2,5 miljoen inwoners van Phnom-Penh waren 1,9 miljoen oorspronkelijk van het platteland gevlucht wegens de oorlog en zij konden zich dan ook redelijk schikken in hun lot. Voor de oorspronkelijke stedelingen was het echter een zware beproeving. Zij kenden niemand en kwamen onderaan de hiërarchie te staan. Ongehoorzaamheid werd bestraft met mishandeling of executie. Ook werd in dit prille stadium nog niet onthuld dat de Rode Khmer voor een communistische partij streed, men sprak simpelweg over ‘Angkar’ (de Organisatie).
De steden werden ontruimd en bevolking werd gedwongen te verhuizen naar het platteland, waar ze in collectieve boerderijen moest werken, 12 tot 14 uur per dag, 7 dagen per week onder een slavendrijversregime en een minimaal rantsoen. Persoonlijke eigendommen diende men meestal achter te laten. De communistische leer werd gecombineerd met een Spartaanse ‘back to basics’-ideologie. Steden werden door de van het platteland afkomstige Rode Khmer als ‘slecht’ bestempeld, evenals intellectuelen van wie velen bovendien voor Lon Nols regime hadden gewerkt. Vele mensen (monniken, leerkrachten, artsen, ambtenaren, militairen, intellectuelen, …) werden geëxecuteerd, vaak zonder enige reden of voor lichte vergrijpen. Het dragen van een bril of nette (burgerlijke) kleding, of het in bezit hebben van een (buitenlands) boek, of kennis van een vreemde taal was voldoende reden voor executie. De mensen werden in de collectieven ingedeeld in drie categorieën: de volledig gerechtigden, de aspiranten en de gedeporteerden. Volledig gerechtigden kregen uiteraard de beste behandeling en het beste voedsel en konden tot de partij toetreden. De aspiranten waren plattelandsbewoners en stedelingen die oorspronkelijk van het platteland kwamen en kregen eveneens een wat betere behandeling. De gedeporteerden vormden een restcategorie van stedelingen en intellectuelen. Zij werden het slechtst behandeld en kregen het minste te eten.
Behalve het volledig afschaffen van woorden die op individualiteit duidden was een methode die van zelfkritiek conform de maoïstische ideologie. Men moest niet alleen een eigen levensgeschiedenis schrijven en die aan de hand van de leer bekritiseren, maar men diende zelfs iedere dag in collectief verband eigen fouten te verkondigen, evenals misstappen van anderen. Als vergrijp werd onder andere aangemerkt: het houden of verzamelen van voedsel voor zichzelf, een dagboek bijhouden, insubordinatie of onvoldoende presteren. De straffen die hierop stonden waren onder andere vermindering van rantsoenen, het overslaan van maaltijden, lijfstraffen en executie. Iedereen werd bewust in een staat van constante angst en psychische onbalans gehouden, zodat men zelf niet eens dacht aan verzet of opstand. De familie werd afgeschaft. Slechts ‘Angkar’ bepaalde wie zich met wie mocht voortplanten en voedde de kinderen die hieruit voortkwamen op. Zelfs woorden als “vader” en “moeder” mochten niet meer gebruikt worden. Voedsel mocht slechts collectief worden genuttigd tijdens maaltijden in de eetzaal. Zelfs het verzamelen van fruit was verboden omdat dat “egocentrisch” zou zijn, al het fruit behoorde immers toe aan ‘Angkar’. Inkrimping van rantsoenen of iemand een maaltijd geheel ontzeggen was een populaire straf die vaak tot gevolg had dat men te ziek werd om te werken, helemaal niets meer kreeg en ten slotte overleed. Etnische Vietnamezen en Cham hadden het extra zwaar te verduren. Geld werd eveneens afgeschaft en later werd zelfs ruilhandel ontmoedigd. ‘Angkar’ zou het nodige verstrekken. Wie zelf dingen maakte of verzamelde was ‘egocentrisch’ en werd daarvoor gestraft. Later besloot Pol Pot de teugels wat te laten vieren en er werden plannen gemaakt voor herintroductie van geld.
Er bestond weinig samenwerking of coördinatie tussen de verschillende eenheden van de Rode Khmer. Dit werkte de wreedheden en hongersnood in de hand. Commandanten wisten dat ze gestraft zouden worden als ze onvoldoende presteerden en wilden in ieder geval niet de laatste zijn. Hierdoor ontstond een zekere concurrentie die leidde tot radicalisering. Ook werkte het gebrek aan coördinatie hongersnood in de hand daar communicatie tussen de gebiedsdelen erdoor gehinderd werd en handel bovendien ontmoedigd of zelfs verboden werd. Het Tuol Sleng-museum en de vele Killing Fields (onder andere Choeung Ek) zijn nog steeds de stille getuigen van de massamoorden die hebben plaatsgevonden. Deze plekken zullen we morgen bezoeken.
Terug naar de realiteit. Na zo’n anderhalf uur stil te hebben gestaan, blijkt het wiel opnieuw uitgevonden te zijn en kunnen we weer gaan rijden. In de middag komen we aan in het centrum van Phnom Penh. Als we de bus uitstappen worden we alweer omsingeld door tuk-tuk chauffeurs en mensen die iets van ons willen hebben. Op routine lopen we maar weg uit de drukte. In de Lonely Planet lezen we over het Indochine 2 Hotel en gelukkig hebben zij nog een kamer vrij voor ons. De kamer is niet geweldig en zonder ramen, maar is wel gewoon schoon. Marijn en Ruud gaan nog een rondje door de stad lopen. Jeroen besluit even te gaan slapen, hij voelt zich niet lekker.
Marijn en Ruud bezoeken nog een kleine markt en lopen een rondje door alweer een nieuwe hoofdstad. Op een rotonde middenin de binnenstad zien ze een loslopende olifant. Welkom in de wondere wereld die Cambodja heet. ’s Avonds eten we op een straathoek bij een pizzeria. Waar de Italiaanse pizza’s lekker zacht zijn, zijn ze in Cambodja steenhard. Zo hard, dat je er waarschijnlijk iemand mee kunt vermoorden. Het lijkt wel of er beton doorheen gevlochten is. Met moeite kunnen we de pizza opeten, al smaakt hij dan wel weer vrij aardig. We sluiten de avond af in een bar, waar we wat biljart spelen en wat biertjes pakken. We raken aan de praat met een groep Belgische meiden die hier op studiereis zijn met hun universiteit. Leuk om verhalen uit te wisselen, de meiden zelf zijn echter niet zo heel boeiend. Dan maar naar bed, morgen staat er een enerverende dag op het programma.
Dag 9: zaterdag 18 juli 2009, Phnom Penh
Overnachting: Indochine 2 Hotel
Vandaag een heftige dag. We gaan een van de ‘Security Prisons’ (S21) en een van de vele Killing Fields van de Rode Khmer (KR, RK, Khmer Rouge) bekijken. Na het ontbijt nemen we bij het hotel een tuk-tuk. We letten helaas niet al te scherp op, en hebben daarom niet in de gaten dat deze tuk-tuk maar aan 1 kant een rugleuning heeft. Dat maakt het zitten wel erg lastig, maar goed, niets meer aan te doen. De tuk-tuk brengt ons niet ver van ons hotel, naar de S21 gevangenis, gelegen in het hartje van de stad. Onderweg komen we langs een aantal bezienswaardigheden. Het meest markante gebouw in het centrum van Phnom Penh is het Koninklijk Paleis. Het is een heel complex van gebouwen. Grote groepen Cambodjaanse scholieren lopen in hun schooluniform (zwarte broek, wit overhemd) bij de toegangspoort rond. De gebouwen lijken erg op die van het Koninklijk Paleis in Bangkok, alleen zijn ze hier minder scheutig geweest met de gouden beelden. De Zilveren Pagode ligt in hetzelfde complex. Hij is niet zilver van buiten, maar heeft een vloer van zilveren platen. Iets verder rijden we langs een heel groot en geel gebouw. Het is de centrale markt, de Psar Thmei. Vooraf wisten we niet goed wat we ons bij Phnom Penh moest voorstellen, maar het blijkt een behoorlijk ruime stad te zijn. Ook lijkt het wel een ‘klein Bangkok’: veel verkeer, veel vertier, en altijd de rivier dichtbij.
De S21 gevangenis is een voormalig schoolcomplex (Tuol Sleng) dat door de KR in gebruik is genomen als gevangenis waar tegenstanders van het regime (met name hogere leden van de voormalige regering en het leger) werden gemarteld en in vrijwel alle gevallen ook werden vermoord. Het is de meest beruchte gevangenis van Pol Pot. Hier zijn duizenden mensen gemarteld en veroordeeld. Het beleid van de KR was om het gehele gezin van een veroordeelde te doden. Een ‘geliefde’ uitspraak was dan ook ‘om al het onkruid te wieden, moet je ook de wortel verwijderen’, oftewel het gezin als geheel. Bovendien was de overtuiging dat als het hele gezin gedood wordt, er geen wraak genomen kon worden. De familieverbanden waren overigens vaak al weg, aangezien kinderen vanaf zes jaar werden afgenomen. Voortplanting was in feite een staatsaangelegenheid. Aan het begin van het regime waren bovendien alle families uit elkaar gehaald en opnieuw verdeeld over het land.
Al vanaf de buitenkant heeft het complex een zeer lugubere uitstraling. Het zijn 4 lelijke gebouwen, met afgebladderde verf en donkere ramen. In schril contrast daarmee staat de binnenplaats, die zeer groen is met palmbomen eromheen. Meteen bij binnenkomst lezen we dat van de ruim 21.000 mensen die hier gevangen hebben gezeten, het er slechts 7 levend vanaf hebben weten te brengen. Voor de ingang van de eerste cel staat een groot bord waarop de regels van de KR stonden die voor de gevangen golden. Allen zijn gericht op volledige onderwerping en gehoorzaamheid van de gevangen aan de KR. Deze regels zijn onvoorstelbaar voor ons. Vooral de regel dat je niet mag huilen als je wordt gemarteld met elektrische schokken of stokslagen is niet te bevatten.
Onder leiding van een privé gids (een vrouw die zeer matig Engels spreekt) bekijken we het complex. De eerste ruimte die we betreden is een voormalig klaslokaal. De ruimte is leeg, op een bed in het midden van de ruimte na. Op het bed liggen een aantal werktuigen, waarvan de voetklemmen meteen duidelijk zijn. De rest is minder duidelijk, maar wat daar precies mee gedaan is willen we eigenlijk ook niet weten. We lopen door naar de volgende cellen. De cellen zijn allen hetzelfde, maar bij sommigen hangt een foto aan de muur hoe men de cel aantrof bij de bevrijding. Op een van de foto’s zien we een soort van schim op een bed liggen. Het blijkt een lichaam in staat van ontbinding te zijn, zo achtergelaten door de KR. Gelukkig zijn de foto’s niet al te expliciet, maar het is wel onmiddellijk duidelijk wat er op te zien is. Dit soort foto’s zie je vervolgens in meerdere ruimtes. We lopen verder naar een andere verdieping. Daar werden, in tegenstelling tot de eerste cellen die voor ondervraging (marteling) werden gebruikt, gevangen opgesloten als ze niet onderworpen werden aan marteling of ondervraging. Veel beter zal het niet zijn geweest, want in deze ruimtes zijn door houten of stenen muren zeer kleine cellen gecreëerd (circa 1 bij 2 m, zonder bed, stoel of wat dan ook).
We gaan verder naar de andere gebouwen. Daar bevinden zich met name de zogenaamde ‘mugshots’ van de gevangen (dus de portretfoto’s). Het zijn bekende beelden, maar om ze in werkelijkheid te zijn werkt toch echt zeer beklemmend. Alle gevangen kijken recht in de lens en lijken ons bij elke stap te volgen. Al die mensen hebben het dus niet overleefd, en dan met de gedachte dat van slechts een fractie van de gevangen een mugshot is tentoongesteld. Om de een of andere reden hadden de KR, net als de nazi’s in Duitsland, de neiging om een zeer nauwkeurig verslag bij te houden van alle gevangenen die er hebben gezeten. Het is onvoorstelbaar om te zien waartoe de mensheid in staat is. Helaas geeft het museum niet veel uitleg over de achtergronden en beweegredenen van de KR, al weten we die inmiddels al. Wat ze wilden bereiken is wel duidelijk, een extreme vorm van Maoïsme. Dit zou moeten leiden tot een samenleving zonder geld en waar iedereen meehielp met het bewerken van het land. Alle intellectuelen, geestelijken, kunstenaars etc., die dus normaal niet op het land werkten, werden tot vijand van ‘het proletariaat’ verklaard. Een beroemd voorbeeld in deze is dat iedereen die een bril droeg al verdacht was en dat was op zich al genoeg om naar de Killing Fields gestuurd te worden. Het waarom van dit alles, dus waarom een staat met alleen maar boeren/landarbeiders beter zou zijn dan een staat waarin ook andere arbeiders werkzaam zijn (zoals bijvoorbeeld in het Russische communisme tijdens de Sovjet Unie), wordt echter niet duidelijk. In een van de laatste ruimtes krijgen we foto’s te zien van de belangrijkste leiders van de KR. We zouden willen dat ze eruit zagen als beesten, aleen maar om het allemaal wat beter te begrijpen. De leiders zijn er echter doorsnee uit. We verlaten het centrum in een bedrukte stemming.
Na het bezoek aan de S21 gevangenis gaan we aan de overkant van de straat een hapje eten. Het is inmiddels lunchtijd. Het restaurantje heeft een leuke binnentuin met terras en we nemen wat sandwiches, soep en loempia’s. Een tuk-tuk brengt ons vervolgens naar een van de Killing Fields. Het complex waar wij naar toegaan heet Choeung Ek en ligt zo’n 15 km buiten Phnom Penh. Tijdens de rit ernaartoe regent het pijpenstelen maar als we aankomen is het ineens weer strakblauw. We rijden dwars door Phnomh Penh en genieten van de verkeerschaos en de bedrijvigheid op straat. Verkeersregels zijn ver te zoeken.
Choeung Ek is een plek waar mensen naartoe gebracht werden om vermoord te worden. Veel van de gevangenen uit de S21 gevangenis zijn hier aan hun eind gekomen. De meesten gaven namelijk uiteindelijk toe aan de belachelijke vragen van de KR (bv of ze een spion waren voor de CIA of de KGB) om maar van de martelingen af te zijn. Het is dus niet zo dat men erheen moest om op het land te werken en daar bezweek onder de barbaarse omstandigheden. Wat dit betreft zijn de Killing Fields dus wel te vergelijken met de vernietigingskampen van de nazi’s. Er lijkt wel een verschil te zitten in het feit dat de Killing Fields her en der verspreid (schijnbaar ad random?) over het land zijn, terwijl de nazi’s een volledig doordacht en op efficiency gericht systeem van deportatie en vernietiging hadden opgetuigd. Of het wat uitmaakt kun je je echter wel afvragen.
Tijdens de rit naar Choeung Ek verwachten we een uitgestrekte vlakte. Het blijkt echter een vrij compact terrein te gaan, omgeven door hekken, muren en een aarden wal
In het midden van het terrein staat een pagode van glas, hierin zijn 9000 schedels te zien over 10 verdiepingen op de resterende 7 verdiepingen liggen de grote beenderen. Dit geeft 17 verdiepingen, de 17 staat voor 17 april, de dag dat het land onder de terreur van het regime kwam. Alles wat nu nog in de grond zit laat men liggen (het grootste deel). Overigens tref je over het hele terrein botfragmenten aan die de natuur na zoveel jaar regen en wind los laat, ook kledingstukken komen zo ineens boven. Het terrein is nu een nationaal monument.
Als we het terrein hebben bekeken gaan we naar het kleine informatiecentrum. Daar zien we een video over het KR regime. Vooral de beelden van Phnom Penh dat volledig verlaten is maken zeer veel indruk. Ook hier krijgen we weer de foto’s van de top van de KR. Broeder nr 2, Duch (de baas van S21), is vorig jaar veroordeeld. Hij blijkt zich na zijn KR tijd te hebben bekeerd tot het christendom en hij is de enige die aangegeven heeft spijt te hebben van zijn daden. Voor wat het waard is. Hij is inmiddels 69 en heeft 35 jaar cel gekregen. Tja, hoe hoog moet een straf voor dergelijke onmenselijke misdaden zijn?
Nog erger is het natuurlijk dat de overige lieden van de kliek (helaas op Pol Pot na, die is in ’98 overleden), nog steeds weigert toe te geven dat ze leiding hebben gegeven aan een van de misdadigste regimes die ooit op aarde heeft bestaan. Verder leren we ook dat een van de verdachten momenteel terecht staat en verdedigd wordt door een Nederlandse advocaat, Victor Koppe. Op zich heeft iedereen recht op een eerlijk proces, zelfs of misschien wel juist dit soort beesten, met name om ervoor te zorgen dat dergelijke lieden zich in de toekomst realiseren dat dit soort wandaden niet ongestraft zullen blijven.
Woorden schieten te kort om gevangenis S21 en the Killing Fields te beschrijven. De sfeer is zelfs als je weet wat te verwachten sinister. Het gemak waarmee mensen anderen denken te kunnen afmaken is absurd. De plekken zijn hiermee even naargeestig als de concentratie/vernietigingskampen van Hitler, de jappenkampen en ga zo maar door. Een indrukwekkende, vreemde dag.
Dag 10: zondag 19 juli 2009, Phnom Penh – Bangkok
Overnachting: A&A Guesthouse
Onze tijd in Cambodja zit erop. Vandaag keren we terug richting de Thaise hoofdstad. Marijn stelt nog het wilde plan voor om verder af te zakken richting Vietnam. Omdat we niks vast hebben liggen, zou dit in principe gewoon kunnen. Omdat we echter geen idee hebben hoe dit met visums werkt etc., besluiten we ons toch maar aan het originele plan te houden. Cambodja heeft ons in elk geval positief verrast, vooral door de mensen. Ze zijn niet alleen prachtig om te zien, maar ze hebben een ongekende veerkracht en zijn positief, wat gelet op het recente gruwelijke verleden bijna een wonder mag heten.
De bus naar Bangkok hebben we in ons Guesthouse al geregeld. Rond half acht ’s ochtends worden we opgepikt en naar het busstation gebracht. Hier is het natuurlijk weer de gebruikelijke chaos. Mensen krioelen als mieren door elkaar en welke bus we moeten hebben mag god (of Boeddha?) weten. Na enige navraag vinden we gelukkig onze bus richting Bangkok. Bij een kraampje kopen we wat broodjes, water en frisdrank; het gaat weer een lange rit worden vandaag. De bus vertrekt redelijk op tijd en baant zich een weg over Highway 5 richting het noorden. ‘Highway’ is trouwens een grappig woord, de wegen hier krijgen in Nederland waarschijnlijk de aanduiding zandpad. We zitten voor in de bus en kunnen zo goed het landschap en de dorpjes waar we doorheen komen in ons opnemen. Het is de gebruikelijke mix van rijstvelden, stoffige dorpjes, waterbuffels en fietsers. Onze chauffeur blijkt een levensgevaarlijke rijstijl te hebben en we vinden het knap dat er geen ongelukken gebeuren. Een aantal keren wordt een fietser op een haar na niet aangereden. Ook afsnijden is hier een nationale bezigheid. De fietsers blijven echter stoïcijns, waarschijnlijk is het voor hun niks speciaals. Wij houden echter ons hart vast. Een ander probleem in de bus is dat er de complete reis weer karaoke vanuit de dvd-spelers wordt gedraaid. De Cambodjanen vinden dit schitterend, wij rampzalig. Wat een takkeherrie zeg. Snel de Ipod in en zoveel mogelijk proberen te slapen dan maar.
In het stoffige plaatsje Battambang mogen we even de benen strekken. Met wat blikjes cola vullen we de suikers weer aan en we lopen enkele winkels binnen. Verder is hier niks te beleven. Gelukkig duurt de stop niet lang en zijn we zo weer ‘en route’. Bij Sisophon slaan we linksaf en belanden we weer op de nieuwe asfaltweg richting de Thaise grens. Eindelijk wordt de rit wat comfortabeler. Poipet is bekend terrein voor ons en we zijn dan ook zo door de douaneformaliteiten heen. Aan de Thaise kant van de grens zoeken we tevergeefs naar onze bus maar zien deze niet. Waarschijnlijk mag de bus de grens niet over. Er zijn echter genoeg ‘regelaars’ aanwezig. We zwaaien wat met onze buskaartjes en enkele minuten laten zitten we kosteloos in een minibusje op weg naar Bangkok. Zo makkelijk gaat dat hier. Het busje is flink volgeladen maar gelukkig hebben we wel een eigen stoel. We vallen weer in slaap terwijl de eindeloze rijstvelden langs ons voorbij trekken. Tegen het vallen van de avond bereiken we een van de busstations van Bangkok. Hier nemen we snel een taxi richting Ram Buttri. Omdat we op zoek zijn naar een minder hectische straat, willen we vanavond hier slapen. De straat ligt op loopafstand van Khao San Road maar is een stuk rustiger. De eerste avond hebben we hier al wat gegeten en gedronken. We kiezen voor het A&A Guesthouse en krijgen gelukkig een mooie, schone kamer.
’s Avonds eten we saté met friet en pizza. Ruud besluit daarna terug naar het hotel te gaan. Hij voelt zich niet helemaal lekker. Marijn en Jeroen pakken nog een paar afzakkertjes op Khao San. Hier raken ze aan de praat met een paar gasten uit Namibië en Ierland. Het wordt steeds gezelliger en langzamerhand verdwijnen alle drempels. En dus pakken Marijn en Jeroen de tuk-tuk naar de beruchte pingpong show. De tuk-tuk chauffeur is knettergek en rijdt ons stuiterend door de donkere straten van de buitenwijken. Geen idee waar we terecht komen. Details zullen de ‘show’ we maar verder niet beschrijven, vrouwonvriendelijk is het echter wel. Binnen in de tent is het echter gezellig en stampvol toeristen. Deze ‘attractie’ staat dan ook in de top 5 ‘things to do’ van Bangkok. Vreemd, maar toch echt waar. Om een uur of vier sluit de tent en nemen we, tollend van de alcohol, snel een taxi richting het hotel. De vraag of we nog prostituees willen, negeren we maar.
Dag 11: maandag 20 juli 2009, Bangkok – Kanchanaburi
Overnachting: Sugar Cane Guesthouse
We slapen heerlijk uit en tanken even wat energie bij. Ruud is gelukkig weer wat fitter. Na een heerlijke week in Bangkok en Cambodja is het tijd om de rest van Thailand te verkennen. Kanchanaburi is het doel van vandaag, maar hoe daar te komen? Na het lezen van de Lonely Planet en Google besluiten we dat we met de bus zullen gaan. Helaas vertrekt die bus wel vanaf het, vrij ver van het centrum gelegen, Southern busstation, wat betekent dat we eerst nog een klein uurtje in de taxi mogen.
Aangekomen op het station worden we meteen bij de juiste bus gedropt. We kopen kaartjes bij de chauffeur en zijn 1 minuut later al onderweg. We hebben weer eens geluk. De bus is vrij leeg, maar blijkt om de paar honderd meter te stoppen. Aangezien er elke halte schoolkinderen en andere locals instappen, zit de bus binnen een half uur ramvol. We zitten echter relax op de achterste rij. Als we in Kanchanuburi arriveren, gaan we op zoek naar het Jolly Frog Guesthouse. Hier hebben we goede verhalen over gehoord. Helaas hebben ze geen plek voor ons; het nabijgelegen Sugar Cane Guesthouse brengt gelukkig een uitkomst. We krijgen een kleine kamer, gelegen op de welbekende Kwai rivier. Vanuit historisch oogpunt natuurlijk super, de kamer zelf is echter wat minder goed. Er staan maar twee bedden en Jeroen moet hierdoor op een matras op de vloer slapen. Maargoed, voor die 2 euro per persoon gaan we niet klagen. Vanuit een klein balkonnetje kijken we mooi over de rivier uit.
Allereerst een kleine inleiding. Kanchanaburi ligt slechts op 125 kilometer van Bangkok. Maar wat een verschil. Kanchanubari is in tegenstelling tot de metropool Bangkok maar een slaperig provinciestadje. De stad ligt op de plek waar de rivieren Kwae Noi en Mae Khlong samenkomen. Van hier tot aan de grens met Birma ligt het grootste oerwoudgebied dat Thailand nog kent. We zien dan al meteen meer groen en natuur. Natuurlijk, als je de film ‘The Bridge on the river Kwai’ hebt gezien, de film uit 1957 van David Lean, dan moet je ook de werkelijke brug in Kanchanaburi gezien hebben. Al heeft deze niets met de (in Sri Lanka opgenomen) houten brug in de film te maken. De stalen brug in Kanchanaburi is afkomstig uit Nederlands Indië. Bij de aanleg van de Death Railway door de Japanners tussen Birma en de Golf van Thailand zijn vele tienduizenden gesneuveld, naar schatting 100.000 Aziatische dwangarbeiders en ruim 16.000 krijgsgevangen uit de JEATH-landen, Japan, Engeland, Amerika, Australië en Holland. Hun strijd tijdens de Tweede Wereldoorlog is in Kanchanaburi weergegeven in het JEATH-War Museum en het Death Railway World War II Museum. Maar dit bewaren we voor morgen of overmorgen.
Allereerst gaan we in ons Guesthouse een hapje eten. We zijn nog niet echt georiënteerd in het stadje en besluiten voor de makkelijkste oplossing te kiezen. De vis die we nemen is waarschijnlijk vanmiddag uit de nabijlegen Kwai rivier getrokken. Na het eten gaan we aan de overkant van de straat nog een paar Tiger biertjes drinken om de dorst te lessen. We hebben ons nog niet echt kunnen oriënteren en nemen maar plaats in een barretje waar verder niet veel te doen is. We kletsen met wat locals en Britse backpackers. Rond middernacht duiken we ons bed in.
Dag 12: dinsdag 21 juli 2009, Kanchanaburi
Overnachting: Sugar Cane Guesthouse
Op zich weer prima geslapen. Na een English (Of is het nu een Continental of American?) Breakfast zijn we klaar om op pad te gaan. Aan de overkant van de weg huren we voor een paar euro per persoon drie scooters. We moeten onze paspoorten inleveren en checken de scooters goed op schade. We willen straks niet genaaid worden. Als alles goed blijkt te zijn, gaan we op weg naar de Erawan Falls. Taxi’s of bussen waren ook nog een optie, met een scooter zijn we in ieder geval vrij om te gaan en staan waar we willen.
De stad blijkt toch wat groter en drukker dan verwacht en het kost enige moeite om de stad uit te komen. De rijstijl van de Thai blijft wennen maar het devies is ‘go with the flow’, dan gebeurt er niets. Dan kennen ze Marijn echter nog niet. Als hij (per ongeluk) door een rood stoplicht rijdt komen er van alle kanten Thaise auto’s en scooters op hem af. Wonder boven wonder, met de nadruk op wonder, gebeuren er geen ongelukken. Ruud en Jeroen lachen zich kapot, misschien deels als een boer met kiespijn. De Thai rijden net als de Engelsen aan de linkerkant. Dat is goed om te onthouden. Maar de Thai rijden ook tegen te richting in, als het kruispunt eerder is als de afslag die ze moeten hebben. Dat is even wennen. Het ontwijk en manoeuvreer werk hebben we snel onder de knie. Geen snelle bewegingen maken in het verkeer, dan werkt dit systeem prima.
We moeten een kleine 60km op de scooter. Deze haalt met gemak de 100km/h, maar wij houden een ‘veilige’ snelheid aan van 70km/h. We zijn namelijk gekleed in zwembroek en t-shirt. Uiteraard wel een helm op, want het moet mentaal wel kloppen dat we veilig bezig zijn. Al met al blijkt het toch een heel eind te zijn op de scooter. De route is eenvoudig. Het is één lange weg die we volgen tot we het grote bord ‘Erawan National Park Waterfalls’ tegenkomen. We zien kleine hutjes, rijstvelden en karstbergen. Als we een kleinere weg inslaan, wordt de omgeving mooier. Onderweg zien we borden die voor olifanten waarschuwen. We komen er echter geen tegen. Wel zien we op de weg poep van wilde olifanten en twee grote platgereden slangen. Dat is toch weer eens wat anders dan een Nederlandse egel. De weg kronkelt door een groen deken van tropische vegetatie en we rijden parallel aan de Kwai rivier, die hier al een stuk kleiner is.
Als we er zijn, betalen we de entree en stallen de scooter op de speciale scooter parking. Op een boom zien we meteen een heel mooie, grote, blauwe kameleon. Gaaf. Daarna lopen we richting de watervallen. Het is gelukkig niet zo druk en heel veel toeristen zijn er niet. Het kan hier namelijk ontzettend druk zijn, zo lezen we in de Lonely Planet. Het Erawan National Park is dan wellicht ook wel het meest bezochte natuurpark van Thailand. De meeste gasten komen voor de zevenarmige waterval, door het turkoois water volgens sommige de mooiste van Thailand. Erawan telt dus verschillende lagen en wij hebben geen idee hoe lang wij daarmee bezig zullen zijn. Al snel blijkt de ‘lange’ rit hierheen het helemaal waard te zijn. De watervallen zijn niet heel groot, zowel qua natuur als qua lol wel erg leuk. Laag 1 en 2 van de watervallen volgen elkaar snel op. Bij de tweede laag laten we onze voeten schoon knagen door visjes, wat enorm kietelt. Het lijkt hier wel een natuurlijke spa met Garra Rufa visjes. Vervolgens zwemmen we bij de volgende verdieping in een schitterend klein meer en staan we onder een mooie waterval. Prachtig. Je moet tijdens het zwemmen wel blijven bewegen, anders komen de vissen op je af, en om ze nu overal te laten knagen, zien we niet zitten.
Tijdens de wandeling naar boven komen we nog een aantal apen tegen, die brutaal komen informeren wie er op hun terrein komen. De natuur wordt naarmate je hoger komt ruiger en toch wel erg mooi. De omgeving is enigszins romantisch, met dikke tropische jungle met bijbehorende dieren als vogelspinnen en varanen. Gelukkig (of helaas) zien we deze niet. Bij de vierde waterval is er een, door water gesleten, natuurlijke glijbaan waar je ook van af kan glijden. We kijken naar enkele toeristen maar nemen geen moeite om dit ook te doen. We hebben meer oog voor een groot aantal apen, die recht voor onze neus een heus schouwspel opvoeren. Na verdieping 4 begint het zacht te regenen en wordt de tocht wat moeizamer. We lopen op slippers en besluiten maar terug te gaan naar onze scooters.
We besluiten maar niet meer verder te rijden naar de Hellfire Pass. Dit is een van de meest beruchte plekken langs de Birma Spoorlijn. De Hellfire Pass is een 1200 meter lange, 28 meter hoog en 5 meter brede passage die onder erbarmelijke omstandigheden door de krijgsgevangenen en dwangarbeiders is uitgehakt tijdens de aanleg van de spoorlijn. Met deze monsterlijk opdracht werd op 25 april 1943 gestart met één bataljon waarvan de ene helft begon met het klieven van de rotswand en de andere helft met het bouwen van een kamp. De temperatuur kon gemakkelijk oplopen tot wel 43° Celsius. Van de 1.000 Australische en Britse krijgsgevangenen waren, nadat het werk aan de doorgang na drie maanden voltooid was, nog slechts 300 man in leven. ‘s Nachts werd het werk verlicht door olie- en carbietlampen, vandaar de naam Hellfire Pass.
De afstand vinden we echter te groot waardoor we besluiten terug te keren richting Kanchanaburi. Op de terugweg zien we nog wel een olifant langs de weg lopen, al is het geen wilde. Bovenop de olifant zit een begeleider. We tanken heel idyllisch langs de kant van de weg. Niet bij een tankstation, maar gewoon bij een hutje waar een frisdrankfles met benzine in onze scooters wordt leeggegoten. De terugrit verloopt vlotter dan de heenrit. Als we bijna in Kanchanaburi zijn, zoeken we nog naar de bekende Wat Pa Luangta Bua, de zogenaamde ‘Tijgertempel’, op ruim tien kilometer van Kanchanaburi. Ooit is een tijger bij deze tempel komen aanlopen; nu vinden enkele tientallen er een (goedverzorgd) onderdak. Door een gebrek aan wegbewijzering kunnen we de plek niet vinden. Morgen nog maar eens een poging proberen. We houden de vaart er in om niet in het donker te hoeven rijden. Hier in Azië gaat de zon namelijk niet geleidelijk onder, maar hier direct ‘uit’ bij wijze van spreken. Gelukkig zijn we ruim voor het donker terug bij ons Guesthouse.
’s Avonds lopen we een rondje door de stad en eten we bij een gezellig restaurant in de open lucht. We bestellen een aantal schalen met vlees, vis, loempia’s en rijst. Verder speelt er een live band, compleet uitgedost met bijzondere instrumenten. We vinden het schitterend, misschien ook vanwege de vele Singha biertjes.
Dag 13: woensdag 22 juli 2009, Kanchanaburi – Bangkok (- Chiang Mai)
Overnachting: nachtbus naar Chiang Mai
’s Ochtends staan we al snel weer bij hetzelfde tentje om wederom een scooter te huren. We nemen er vandaag twee. Jeroen besluit bij Marijn achterop te gaan. Of dit na zijn avonturen van gisteren wel zo veilig is, dat vraagt Jeroen zich stellig af. We rijden een stuk over dezelfde weg als gisteren en gelukkig vinden we nu wel de zijweg die naar de tijgers leidt. Na ongeveer 25 kilometer staan we bij de Wat Pa Luangta Bua Yannasampanno Forest Monastery, oftewel de Tijger tempel. De tempel is 20 jaar geleden begonnen met een monnik die een gewonde tijger aan het verzorgen was. De lokale bevolking hoorde hiervan en hierdoor werden er meerdere gewonde tijgers naar de plek gebracht. Het complex is in de jaren uitgegroeid tot een ware toeristenattractie. Er worden nu tijgers opgevangen door diverse monniken. De tijgers zijn wezen en worden in het klooster door de monniken opgevoed in de hoop ooit terug te kunnen naar de jungle als ze daadwerkelijk in staat zijn om daar te overleven. Na de toegangskaarten gekocht te hebben betreden we het terrein. Het eerste stuk van het terrein bestaat uit bos en hierin leven onder andere herten, pony’s en wilde zwijnen door elkaar. Vervolgens komen we bij het tijgergedeelte. Van tevoren hebben we al gelezen dat we geen rode, oranje, of fel roze kleding aan mogen doen. Toch vreemd, aangezien de monniken allen in hun welbekende oranje kleding rondlopen.
De tijgers worden van 13.00 tot 16.00 in de zogenaamde ‘Tiger Canyon’ neergelegd zodat de toeristen hiermee op de foto kunnen. We moeten even in een rij wachten en worden daarna letterlijk aan de hand meegenomen en bij verschillende tijgers neergezet. Zelf foto’s maken is verboden en hierdoor worden de foto’s gemaakt door de begeleiders van het park. Het klinkt allemaal erg geregeld en toeristisch, maar schijnbaar is dit ook echt nodig. Het blijven roofdieren die uit het niets kunnen uithalen. We hebben verhalen gelezen over tijgers die onrustig waren en liepen te grommen. Bij ons zijn de tijgers echter poeslief, om maar even een woordspeling te maken. Volgens de begeleiders omdat de tijger gehypnotiseerd zijn door de monniken. Wij denken echter dat ze gewoon onder de drugs of verdovingsmiddelen zitten. Uiteindelijk zijn we alle drie met vijf verschillende tijgers op de foto gegaan. Naast de grote tijgers, gaan we in een ander gedeelte op de foto met een baby tijger. Erg schattig. Jammer dat ze zo groot worden, anders was het een leuk huisdier geweest. Na een liggende, haast erotische fotosessie met de laatste tijger, besluiten we onze scooters weer op te zoeken. Aan de ene kant was de Tiger tempel indrukwekkend, maar aan de andere kant heeft het toch wel een hoog circusgehalte. Laten we het er maar op houden dat het voor een goed doel is! Al lezen we ook over de slechte omstandigheden waarin de tijgers gehouden worden. Zelf weten we niet of dit waar is. Het blijven in ieder geval mooie dieren.
Eenmaal terug in Kanchanaburi bezoeken we het Death Railway museum. Hier krijgen we een beter beeld over de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog in Zuid-Oost Azië en meer specifiek, de gruwelen van de Death Railway. Het Imperialistische Japanse leger bezette tijdens de Tweede Wereldoorlog Siam (het huidige Thailand). In een aantal eerdere overwinningen nam het Japanse leger gebieden in Zuidoost-Azië en de Pacific in bezit, inclusief heel Birma tot de grens met India. Midden jaren 42 werd het een halt toegeroepen en de Japanners realiseerden zich dat ze moesten consolideren in het nieuw overwonnen gebied om hun ver voorwaarts geschoven troepen te kunnen bevoorraden om de onvermijdelijke tegenaanvallen van de geallieerden (Amerika, Engeland, China en Nederland) het hoofd te kunnen bieden. Birma kon het best worden bevoorraad vanuit de zee via Singapore en de Straat van Malakka, maar de Japanse strategen onderkenden dat de geallieerde zeestrijdkrachten er alles aan zouden doen om deze vitale bevoorradingslijn af te snijden. Toen is door het Hoofdkwartier van het Imperialistische Japanse leger besloten een spoorlijn te bouwen om Bangkok en Singapore te verbinden met de bestaande Birmese spoorwegen.
En zo werd begonnen met de aanleg van de Dodenspoorlijn (Death Railway), ook wel Birma-spoorlijn of Birma-Siamspoorweg. De naam is bedacht door geallieerde krijgsgevangenen. Het werk aan de spoorlijn begon in juni 1942 en werd 16 maanden later voltooid, ondanks berekeningen van Japanse ingenieurs dat het minimaal 5 jaar zou duren om de 415 kilometer lange en 1 meter brede spoorlijn aan te leggen. De Japanners maakten hiervoor op grote schaal gebruik van dwangarbeid. Tijdens de aanleg stierven per dag gemiddeld 200 arbeiders; 15 000 krijgsgevangenen stierven aan uitputting, ziekte en ondervoeding. Onder hen waren 7 000 Britten, 4 500 Australiërs, 131 Amerikanen en bijna 3 000 Nederlanders. Onder de westerse krijgsgevangenen waren veel KNIL-militairen en Nederlanders uit toenmalig Nederlands-Indië. Ook stierven ongeveer 100.000 Thaise en Indonesische Romoesja’s en ook Birmaanse en Maleisische dwangarbeiders bij de aanleg door het moeilijke gebied. Na de voltooiing van de spoorweg in december 1943 bestond het werk uit onderhoud en reparatie van schade door geallieerde bommenwerpers. De werkkampen lagen vaak naast vitale punten van de spoorweg, waardoor bombardementen ook veel slachtoffers en gewonden onder de dwangarbeiders veroorzaakten. De doden, die aanvankelijk langs de spoorweg werden begraven, zijn later (her)begraven op drie erevelden: Chungkai en Kanchanaburi in Thailand en Thanbyuzayat in Birma. Deze werden aangelegd op initiatief van de Commonwealth War Graves Commission, de Britse zusterorganisatie van de Nederlandse Oorlogsgravenstichting. Veel overlevenden ondervonden later geestelijke problemen. Ook hun nazaten hebben nog problemen gehad: het zogenaamde tweedegeneratiesyndroom.
In het westen is de spoorlijn voornamelijk bekend van de film The Bridge on the River Kwai (Khwae Yai of grote Kwai). Tegenwoordig is de lijn nog in gebruik tot aan Nam Tok in de provincie Kanchanaburi. De spoorlijn volgt na de brug bij de stad Kanchanaburi voor een groot gedeelte de loop van de Khwae Noi (kleine Kwai). De eerste trein die over de spoorlijn reed was een bordeeltrein voor Japanse officieren. Het museum is goed opgezet en we krijgen een goed beeld van de geschiedenis van deze omgeving. Apart ook om een aantal brieven te lezen van Nederlandse krijgsgevangen. Vanuit het kleine restaurant van het museum hebben we een goed overzicht over het aangrenzende Don Rak War Cemetery, zoals gezegd een van de drie rustplaatsen voor de slachtoffers van de Dodenspoorlijn. Hier liggen de stoffelijke resten van 6.982 Australische, Britse en Nederlandse oorlogsgevangenen. De begraafplaats is door de Nederlandse overheid erkend als officieel Nederlands ereveld.
Na het museum rest het ons alleen nog om de bekende brug met eigen ogen te aanschouwen. We rijden een paar blokken verder en zien de brug dan liggen. Er is nog een oude stoomlocomotief te zien, verder is de plek bezaaid met kraampjes, winkeltjes en restaurant. We maken wat foto’s en lopen dan naar het midden van de brug. Omdat er een toeristentrein aan komt rijden, is de wandeling maar van korte duur. Op het plein bij de brug door lokale jongemannen ‘sepak takro’ gespeeld, een spectaculaire Zuidoost-Aziatische volkssport, erg populair in zowel Myanmar als Thailand. Het spel lijkt op volleybal, maar het wordt met de voeten gespeeld en de bal is gevlochten van strengen plastic (vroeger was dat rotan). Ook wij kopen dit kleine voetballetje en vermaken ons hier enige tijd mee. Daarna drinken en eten we nog wat op een drijvend restaurant op de rivier. Het uitzicht op de brug is geweldig. Daarna is het tijd om de tassen te pakken en de scooters in de leveren. We gaan vanavond richting Chiang Mai, in het noorden van Thailand.
Rond vijf uur worden we bij ons Guesthouse opgepikt door een luxe minibusje. We gaan eerst terug naar Bangkok, om vanuit daar de nachttrein te pakken richting Chiang Mai. De minibus wordt echter zo vol geladen met mensen, dat er van comfortabel reizen geen sprake meer is. Gelukkig duurt het tochtje maar 2 uur. In Bangkok worden we netjes bij het treinstation gedropt. Als we tickets voor de nachttrein willen kopen, blijkt deze volgeboekt te zijn. Hebben wij weer! Uit alle hoeken en gaten worden we, als onwetende backpackers, al snel aangesproken door diverse regelaars. Of we niet met een VIP nachtbus willen gaan? Een andere optie hebben we niet echt, en dus belanden we als snel bij een Thaise dame in een kantoortje op het station. De nachtbus kost 24 euro per persoon en is al vertrokken. We moeten daarom snel beslissen, want dan worden we met een minibusje naar de grote bus gebracht. We voelen dat we enigszins worden genaaid en de prijs is voor Thaise begrippen wel erg hoog. We pingelen er nog wat geld vanaf en krijgen dan nog snel even tijd om wat bij de Kentucky Fried Chicken te eten. Daarna worden we inderdaad met een minibusje naar de bus gereden. We denken dat de bus al ergens op de snelweg rijdt, maar dit blijkt niet waar te zijn. De bus staat keurig ergens in een buitenwijk van Bangkok en als we aankomen, mogen we fijn nog 45 minuten wachten. We lachen er maar mee, opgelicht zijn we toch al. Ofja opgelicht, een hotel hoeven we vannacht niet te betalen en de bus ziet er verder prima uit. We hebben ruime stoelen die vrij ver achteruit kunnen, zodat we de benen goed kunnen strekken. We krijgen een kussentje en een dekentje en schieten dan de Highway 1 richting het noorden op. De airco staat vrij hoog en we zijn daarom maar al te blij met ons dekentje. We proberen wat te slapen om de tijd te overbruggen.
Dag 14: donderdag 23 juli 2009, Chiang Mai
Overnachting: SK 2 House Hotel
Rond middernacht stoppen we echter bij een soort van wegrestaurant. Daar krijgen we een coupon voor een gratis portie Noodles en soep. Of iets in die richting in ieder geval. Wonder boven wonder smaakt het nog goed ook. Daarna gaan de ogen weer dicht en rond 7 uur ’s ochtends staan we alweer op het busstation van Chiang Mai, zo’n 700 kilometer boven Bangkok. Vanaf het busstation nemen we op de gok een taxi naar het SK 2 House Hotel, die in de Lonely Planet goed staat aangeschreven. Bij de receptie krijgen we meteen een mooie driepersoons kamer toegewezen. Omdat we nog moe zijn gaan we eerst een paar uur slapen. Eenmaal wakker nemen we een stevig American Breakfast en gaan daarna de stad verkennen.
Chiang Mai, de roos van het noorden’, zoals de stad genoemd wordt, is de hoofdstad van de gelijknamige provincie Chiang Mai. De stad ligt op een hoogvlakte ter hoogte van 316 m omsingeld door bergen en groen plattelandsgebied. Hierdoor komt de stad veel rustiger over dan Bangkok, al heeft het dezelfde internationale uitstraling met de vele buitenlandse expats die er gaan wonen. De stad heeft circa 150.000 inwoners en oogt redelijk modern. De oude stadskern is, op de tempels na, vrijwel geheel en al gemoderniseerd, en erbuiten ligt een typische wirwar van Thaise uitvalswegen die worden doorkruist door smallere straatjes. Hoewel er veel verkeer rondrijdt, dat voor veel herrie en vervuiling zorgt, is het grote voordeel van Chiang Mai dat het groene berglandschap om de stad heen binnen 15 minuten te bereiken is. Dit heeft een enorme aantrekkingskracht op Westerlingen, die er dan ook ‘en masse’ voor kortere of langere tijd neerstrijken. Chiang Mai heeft 38 tempels binnen de oude stadsmuren en tijdens onze korte wandeling, komen we langs Wat Chedi Luang en Wat Chiang Man. Het zijn erg mooie tempels, maar door de hitte hebben we weinig zin om er een kijkje te nemen.
We hebben trouwens nergens echt zin in, zodat we al snel terugkeren naar ons Guesthouse. Hier trekken we de zwembroeken aan en brengen we de rest van de middag aan het zwembad door. Vanuit het zwembad kunnen we zelfs wat Westerse films kijken en we klooien wat aan met een voetbal. Marijn springt van de tweede verdieping recht in de zwembad. Geen mens die er wat van zegt.
We eten friet met hamburgers in het restaurant van het Guesthouse en kijken nog enkele tv-series. Ook regelen we vast een scooter voor morgen om de omgeving te verkennen en regelen we kaartjes voor een kickbokswedstrijd morgenavond. Daarna gaan we snel onder de wol, van reizen wordt je soms erg moe.
Dag 15: vrijdag 24 juli 2009, Chiang Mai
Overnachting: SK 2 House Hotel
De meeste toeristen komen naar Chiang Mai om in de groene omgeving meerdaagse jungletochten te maken, compleet met olifant rijden, het varen op een bamboevlot en slapen in kleine bergdorpjes van etnische minderheden. Omdat die tochten vaak heel toeristisch zijn, vaak met grote groepen luidruchtige Amerikanen, hebben wij besloten onze jungletocht op een andere plek in Thailand te doen. Maar hier later meer over. Feit is wel dat we daarom niks gepland hebben in Chiang Mai.
En daar staan ze dan weer, ’s morgensvroeg voor ons Guesthouse: onze nieuwe, prachtige felrode en gele scooters. De eveneens regenbooggekleurde helmen maakten het plaatje compleet. Marijn heeft zelfs een grote Playboy sticker op achterkant van zijn scooter. Want zoals gezegd gaan we vandaag weer een eind touren. De vrijheid om hiermee rond te rijden is ons in Kanchanaburi reeds goed bevallen. Het huren kost wederom maar een paar euro. Super. We besluiten allereerst naar Doi Suthep te rijden, een tempelcomplex in de bergen van Chiang Mai. Het kost enige tijd om de stad uit te navigeren, maar eenmaal op de juiste weg zien we Doi Suthep al hoog boven de stad uittorenen. Nog steeds enigszins onwennig met het links rijden, scheuren we onze eerste meters door het hart van Chiang Mai. De wegen zijn goed en we kunnen flink vaart maken.
Na een klein half uur staan we aan de voet van de Doi Inthanon, de berg waarop de Doi Suthep zich bevindt, en aan de rand van Chiang Mai. Een prachtige rit door de bergen voerde ons langs watervallen, prachtige vergezichten en uiteindelijk naar Doi Suthep. Doi Suthep is voor Boeddhisten als Lourdes voor de Katholieken, dit is aan de drukte ook wel te zien. Doi Suthep is bij de Boeddhisten het meest bekend als de plek waar een witte olifant verschillende heilige relikwieën op zijn rug naar toe bracht. Volgens de legende beklom de olifant de berg die vanaf dat moment Doi Aoy Chang (Suikerolifantberg) werd genoemd. Daar trompetterde hij drie keer en viel dood neer op de heuveltop. Dit werd geïnterpreteerd als een teken en de toenmalige koning gaf de opdracht voor de bouw van een tempel op de berg. Hoe ironisch dat we bij de ingang van het complex meteen een ‘echte’ olifant spotten. Helaas is de olifant niet wit waardoor het geen reïncarnatie kan zijn. We vragen ons af wat de olifant hier dan wel doet? Verder stikt het hier van de kraampjes, waarbij iedereen prullaria probeert te verkopen. We krijgen er na ongeveer 2 weken wel aardig lol en handigheid in om te onderhandelen over de prijs. Om een beeld te geven hoe dit gaat. De Thai begint uiteraard, vraagt een bedrag en duwt je eigenlijk gelijk al de calculator in je handen. Uiteraard laat je op de calculator een geheel ander bedrag zien die natuurlijk belachelijk onder hun prijs is. En zo gaat het “spel” een paar keer heen en weer. Uiteindelijk kom je meestal op de helft uit van het eerste bedrag en zijn beide partijen uiteindelijk tevreden. We kopen hier echter niks, maar het blijft leuk een beetje te geinen met de Thai. Vanaf de parkeerplaats vervolgt de route naar de tempel via een trap met 309 treden. Er bestaat ook de mogelijkheid om met een lift naar boven te gaan, maar goed, we hebben nog jonge benen. Uiteraard loop je die 309 treden in je eigen tempo, maar hoe langzaam je er ook over doet, na tien treden loopt het zweet al over onze ruggen.
Eenmaal boven komen we (wederom) in een wondere wereld terecht. Doi Suthep is niet voor niets een van de fraaiste tempelcomplexen van Thailand, zo blijkt. Midden in het tempelcomplex staat een 24m hoge met goud beklede chedi (gespitse toren). Dit is tevens het meest heilige gedeelte van de tempel. We moeten dan ook onze schoenen uittrekken en verzorgd gekleed zijn. In het ommuurde gedeelde, waar alles is gedekt met goud, zien we kleinere chedi’s, beelden, bellen en relikwieën, zowel van boeddhistische als hindoeïstische achtergrond. Ook zien we een smaragdgroene Boeddha en een gouden paraplu. Erg fraai allemaal. Maar onze scooters lonken en we besluiten weer verder te cruisen. We rijden verder de berg op en komen onder andere langs een schooltje en het Bhubing Palace, een buitenvertrek van de Thaise koninklijke familie. Meer dan de poort zien we echter niet. We genieten van de jungle en de uitzichten. Vanuit verschillende uitkijkpunten kijken we tientallen kilometers het binnenland in. Meer dan jungle en enkele dorpjes zijn er niet te bekennen. Omdat de weg steeds slechter en smaller wordt, besluiten we om te keren en terug te rijden naar Chiang Mai.
Eenmaal op de ringweg van Chiang Mai hebben we nog voldoende tijd om nog een beetje rond te rijden. We besluiten daarom in noordelijke richting te rijden. Hier moet ergens een Elephant Camp liggen, een opvangcentrum voor olifanten. Ook dit is weer een mooie route, we rijden parallel aan een klein riviertje met overal de groene jungle om ons heen. Ook bezoeken we nog snel een waterval, die overigens niet veel indruk maakt. Eenmaal bij het olifantenkamp moeten we een redelijke entreeprijs betalen. Omdat we hier geen zin in hebben, het doel van vandaag was namelijk om gewoon een beetje rond te rijden, keren we maar weer om. Vanaf de weg kunnen we nog wel enkele olifanten zien lopen. Op de terugweg stoppen we ook nog snel bij een soort van circus voor apen. Maar dit komt meer in de buurt van dierenmishandeling, dus ook hier zijn we zo weer weg. We lunchen en drinken wat bij een café, behorende bij een groot bedrijf voor ‘extreme sports’. Daarna keren we terug naar ons hotel.
Hier kunnen we mooi nog wat zwemmen en film kijken. Het leven van een backpacker kan soms heel mooi zijn, zo blijkt. Om half zes zitten we weer op onze scooters. Tijd voor een avond Thaiboksen! We navigeren ons door het chaotische verkeer, maar komen zonder veel problemen aan bij het stadion. Al is stadion een groot woord, het is meer een kruising tussen een circustent en een grote houten schuur. We nemen plaats op een van de tribunes en wachten in spanning af wat de avond ons zal brengen. Dan begint het schouwspel. Twee tengere Thaise jongens van een jaar of 18 staan, onder het gejoel en geschreeuw van vele (mannelijke) toeschouwers, op elkaar in te beuken. Om de boel nog een beetje meer op te jagen, wordt er een zenuwachtig deuntje gespeeld op een soort klokkenspel. Het eerste half uur vinden we er nog niet veel aan, en weten we niet hoelang we nog tot de toeschouwers behoren. Elke volgende wedstrijd worden de boksers gelukkig steeds een beetje groter en breder. Het niveau gaat gelukkig steeds meer omhoog. We zien eindelijk een paar aardige stoten en combinaties. Onder bij de ring staan de Thai met luid geschreeuw te gokken. Ook Marijn zet geld in op onze ‘favoriet’, en geeft een paar honderd Baht aan een Thaise man. Die geeft het geld weer door en na enkele seconde en vele handen verder, hebben we geen idee meer waar het geld is. Onze bokser wint en ‘via via’ krijgt Marijn zijn inleg dubbel terug. Schitterend. We snappen heel het systeem niet. Het evenement wordt afgesloten met de kampioen van Denemarken, die het hier tegen een lokale Thai mag proberen. We snappen nu wel waarom het Thaiboksen heet. We zien echt wel dat de Deen een aardig niveau heeft en in Europa best wel goed zal zijn. Hier in het noorden van Thailand wordt hij compleet afgeslacht. Het zal de Thai in de genen zitten waarschijnlijk. Uiteindelijk toch wel een gave ervaring, dat Thaiboksen.
We hebben er honger van gekregen. En dus rijden we met onze scooters naar de Riverside Bar & Restaurant, die goed staat aangeschreven in de Lonely Planet. Het restaurant is fantastisch en vrij chique. Weinig backpackers, maar meer de rijkere toeristen en Thai. Het restaurant is mooi gelegen en de Ping River en verlicht met kaarsen. In eerste instantie denken we dat het restaurant boven ons budget ligt, maar we besluiten het er vanavond maar van te nemen. En dus kijken we niet naar prijzen, maar bestellen we zowat alles op de kaart. Soep, voorgerechten, hoofdgerechten en toetjes. Kokosnoten, cocktails, frisdrank en grote buizen bier. Dit is dan een soort van zelf tap, al mogen we zelf niet tappen. We hebben namelijk een privé serveerster. Telkens als we aanstalten maken om te gaan tappen, springt de liefelijke jongedame ertussen om dit voor ons te doen. Service die we in Europa niet kennen. Ondertussen begint een coverbandje nummers van U2 en Bob Dylan te spelen. Onze avond kan niet meer stuk. Uiteindelijk hebben we van 8 uur ’s avonds tot 1 uur ’s nachts in het restaurant gezeten. De serveersters vinden ons geweldig, de sfeer zit er goed in door de alcohol. Als we willen afrekenen, besluiten we de creditkaart maar te pakken. Het zal wel een gigantische rekening zijn. Tot onze grote verbazing moeten we 40 euro afrekenen. Inderdaad, met zijn drieën ja. Bizar.
De nacht sluiten we af in een nabijgelegen kroeg. Hier naast wat backpackers vooral veel Thaise jongeren. We maken links en rechts een praatje en vermaken ons prima. Ook hier weer live muziek. Na op straat nog een groepsfoto gemaakt te hebben met wat Aziaten scheuren we op onze scooters terug naar het hotel. Jeroen navigeert en brengt ons nog ‘thuis’ ook. Meer geluk dan wijsheid, de weg wisten we helemaal niet in de grote stad. Gelukkig geen politie tegengekomen, dan stonden we er slecht op.
Chang Mai – Mae Sot
Overnachting: Ban Thai Guesthouse
We slapen heerlijk uit en na een goed ontbijt duiken we voor de laatste maal het zwembad in. Rond het middaguur vertrekken we naar het busstation van Chiang Mai, om vanuit daar de bus naar de stad Tak te nemen. Kaartjes hebben we deze keer niet door het hotel laten regelen. Na enige rondvraag blijken er geen bussen naar Tak te zijn. Maar we hoeven niet te treuren, want we kunnen mee met een bus naar Bangkok, die ons onderweg in Tak zal droppen. Tak ligt namelijk aan Highway 1, de grote weg tussen Chiang Mai en Bangkok. Toch bizar hoe alles hier zo makkelijk te regelen valt in Thailand. We hebben een ruime, met airco gekoelde bus en na ongeveer 4 uur rijden staan we ineens in Tak. Tijdens de busrit hebben we voornamelijk de binnenkant van onze ogen gezien. Tak zelf oogt als een vrij onaantrekkelijke stad, al staan we waarschijnlijk ergens aan de rand van de stad. We hebben geen flauw idee waar in de stad we ons ergens bevinden in ieder geval. We willen hier echter ook zo snel mogelijk weg, aangezien Mae Sot het einddoel is van vandaag.
Terwijl Ruud en Jeroen op de kaart proberen uit te vogelen waar het busstation is, treedt Marijn wat daadkrachtiger op. Hij zit al achterop bij een Thai op een gammele brommer. Met backpack en al zien Ruud en Jeroen hem in de verte verdwijnen. Marijn schreeuwt nog: ‘Hij brengt me naar het busstation en komt voor jullie terug’. Voor Ruud en Jeroen zit er dus niks anders op dan wachten. En wat blijkt, tien minuten later staat de brommer ineens weer voor onze neus. De wonderen zijn de wereld nog niet uit. Hij heeft zelfs een vriend geregeld en hierdoor staan ook Ruud en Jeroen enkele minuten later op het kleine busstation van Tak. We kopen nog snel wat frisdrank en chips en gaan dan op zoek naar de minibusjes naar Mae Sot. Deze zijn zo gevonden, daar waar de ‘regelaars’ ons al hebben gespot. Voor een paar euro belanden we een minibus naar Mae Sot, tussen de locals. Het busje wordt compleet volgepropt en onze tassen verdwijnen op het dak. Wij zijn de enige toeristen en bevinden ons waarschijnlijk in het gezelschap van vluchtelingen uit Myanmar.
De weg naar Mae Sot kronkelt door het groene lappendeken van het Lansang National Park. Vroeger was dit een deel van de Trans-Aziatische weg tussen Istanbul en Singapore. Tegenwoordig is deze charme grotendeels (zeg maar gerust: compleet) verdwenen. Door de bochtige weg kunnen we niet echt snelheid maken. Over de 80 kilometer doen we dan ongeveer 2 uur. Highway 12 tussen Mae Sot en Tak wordt ook als een van de gevaarlijkste wegen van Thailand bestempeld. De weg is voor een groot deel vierbaans, maar vernauwt zich soms opeens tot driebaans of tweebaans. Sommige stukken zijn steiler dan ze lijken, heel wat bochten scherper dan je denkt. Veel verkeer rijdt er harder dan goed is. Auto’s schijnen er veelvuldig van de weg af te vliegen. Het sterk toegenomen vrachtverkeer, waaronder in slakkentempo de hellingen op kruipende vrachtwagens en trucks, zorgt ervoor dat sneller verkeer geïrriteerd aan inhaalmanoeuvres begint waar het niet kan en niet mag. De bestuurders van (zwaar beladen) vrachtwagens merken vaak dat ze bij afdalingen de vaart van hun wagen niet meer onder controle hebben en raken de macht over het stuur kwijt. Op twee plaatsen zijn zelfs schansen gebouwd waar zulke wagens in noodgevallen van de weg af kunnen om in het mulle zand van een steile helling tot stilstand te komen. Wij overleven de rit echter zonder kleerscheuren.
Onderweg worden we wel nog door zo’n tien politie- en legerposten staande gehouden. Alle inzittenden moeten, keer op keer, de paspoorten laten zien. Toeristen worden echter met rusten gelaten, zo ook wij. De reden van de vele controles is dat Mae Sot lange tijd het imago van het Thaise wilde westen heeft gehad omdat handelaren en smokkelaars in het ongecontroleerde gebied hun meningsverschillen op hun eigen wijze pleegden te slechten. De handel en smokkel vindt vooral plaats met het dorpje Myawaddy (waar we morgen naar toe gaan) aan de Birmese zijde van de Moei-rivier. De Thaise overheid heeft altijd weinig controle gehad over de zeer heuvelachtige grensprovincies. Deze weinig toegankelijke, gebieden worden voornamelijk bevolkt door een aantal bergstammen die zich bezig houden met de papaververbouw. In de zeventiger jaren boden de grensprovincies een veilig onderkomen aan communistische guerrillagroeperingen. De verhouding tussen Thailand en Birma is van oudsher nooit hartelijk geweest en de vele onderlinge oorlogen hebben de relatie, vergelijkbaar met die tussen Griekenland en Turkije, aardig bekoeld.
Mae Sot is een perfecte springplank naar een aantal schitterende natuurgebieden in de omgeving, de stad heeft zelf heeft echter niet zo heel veel te bieden. Die ‘aparte’ sfeer in Mae Sot wordt grotendeels bepaald door de vele duizenden migrantarbeiders uit buurland Myanmar. Je zou de stad en wijde omgeving ‘Little Birma’ kunnen noemen, want de Birmese migranten tekenen er het dagelijks leven. De bevolking bestaat, naast de Birmezen, uit een bonte mengeling van Thais, Chinezen, en leden van de Karen en Meo bergstammen. De landbouw en de verwerkingsindustrieën van landbouwproducten in de wijde omgeving drijven helemaal op de goedkope (en vaak illegale) arbeidskrachten uit het arme, dictatoriale buurland. Naar schatting wonen er in de omgeving minstens 200.000 Birmezen. Overal zie je ze langs de wegen lopen, op weg naar de velden waar ze werken of naar de barakken waar ze wonen. Duizenden Birmezen rijden er op gammele fietsen rond, maar zie je iemand op een scooter rijden, dan is het waarschijnlijk een Thai. Ook bijna al het personeel in restaurants en hotels bestaat uit Birmezen, de medewerkers aan de pompen van de tankstations zijn meestal Birmees. Eigenlijk is Mae Sot dus gewoon een Birmese stad. Niet iedereen is gelukkig met die situatie. De ‘oorspronkelijke, Thaise’ bewoners wijzen de Birmezen graag aan als een bron van misdaad en overlast. Mae Sot is ook een tamelijk internationale stad geworden door de vele buitenlanders die er werkzaam zijn. Dat hangt weer samen met de Birmezen. In de omgeving bevinden zich enkele reusachtige vluchtelingenkampen en in Mae Sot hebben zich talloze buitenlandse NGO’s gevestigd die gezondheids- en andere projecten gelanceerd hebben of anderszins steun leveren. In en rond Mae Sot zijn alleen al 70 scholen voor de kinderen van de migrantarbeiders en vluchtelingen.
We worden in het donker gedropt bij een kleine markt. Straatverlichting is schaars en we hebben geen flauw idee waar we heen moeten. Mae Sot maakt zo niet de beste eerste indruk. We zijn hier dan ook ‘off the beaten track’, aangezien hier niet veel toeristen komen. Misschien maakt de stad morgen in daglicht een betere indruk. Gelukkig hebben we al snel het Ban Thai Guesthouse gevonden, die goed staat aangeschreven in de Lonely Planet. We krijgen een zeer mooie, houten bungalow toegewezen, met twee kamers, twee badkamers, kabeltelevisie en een hoop luxe. Er dat voor een paar euro. Dit is wellicht de mooiste accommodatie tot nu toe. We eten bij een Italiaans restaurant om de hoek, waar we pizza en pasta nemen. Ondanks de muggen en de primitieve uitstraling is het eten lekker en de bediening uitstekend. Eenmaal terug bij het Guesthouse pakken we nog een paar pilsjes met een Canadees, die hier als vrijwilliger werkzaam is. Interessant om zijn verhalen te horen.
Dag 17: zondag 26 juli 2009, Mae Sot – Myawaddy
Overnachting: Ban Thai Guesthouse
Vandaag kunnen we weer een nieuw land aan ons lijstje toevoegen. Enerzijds moeten we de grens wel over, om een zogenaamde ‘visa-run’ te doen. We krijgen dan weer 15 extra dagen in Thailand om in Thailand te verblijven, en deze hebben we nodig. We dachten dat we na Cambodja weer 30 dagen zouden krijgen, maar dit was echter 15 dagen. 30 dagen geldt alleen als je via een luchthaven Thailand binnenkomt. Een kleine misrekening van onze zijde dus, die we door een bezoek aan The Union Of Myanmar (in de volksmond Birma) herstellen. Anderzijds willen we een klein kijkje nemen in dit gesloten land, waar de bevolking op grote schaal wordt onderdrukt en waar nog steeds een dictatoriaal regime aan de macht is.
Vanuit Mae Sot nemen we een zogenaamde ‘songthaew’, een soort bestelauto met twee banken in de lengterichting achterin, naar de Moei Rivier. Hier ligt, ongeveer acht kilometer ten westen van Mae Sot, de grens tussen Thailand en Myanmar. In de auto zitten enkele Birmaanse vrouwen die, zo te ruiken, manden met vis naar een markt brengen. De stank is gedurende korte tijd nog wel te harden en tijdens de rit zien we dat de gezichten van de vrouwen bestreken zijn met goudkleurige poedervegen. Deze make-up (poeder gemaakt van de Thanaka-bast) geeft de verheven, natuurzuivere een exotisch karakter. Onderweg naar de grens, komen we langs de tempel Wat Thai Watthanaram, met een meer dan dertig meter lange liggende Boeddha. De Boeddha is wit gepleisterd en met rode lippen, kenmerkend voor Birmese Boeddhabeelden.
De Thaise grensmarkt Rim Moei is het eindpunt van de rit. Een groot deel van de handelswaar is afkomstig uit Myanmar, zoals Birmese poppen, houtsnijwerk, Boeddhabeelden, edelstenen en meubels. Veel van de goedkope elektronica en elektrische apparaten zijn afkomstig uit China. Op de ‘promenade’ aan de rand van de Moei-oever zeulen venters rond met goedkope sigaretten en viagra. Daar zijn ook vele kramen waar in de Moei gevangen vis en kreeft wordt verhandeld. Aan de Birmaanse kant van de grens kampt de overheid met vergelijkbare problemen als in de Thaise gebieden en lukt het haar niet om de door de Karen gecontroleerde gebieden onder haar beheer te krijgen. De Karen krikken hun karig inkomen wat op door een intensieve smokkel van teakhout, wapens, vee en edelstenen. De teaksmokkel is een gevolg van het kapverbod dat de Thaise regering heeft uitgevaardigd. Onlangs hebben enkele grote houtbedrijven in Thailand, middels een historisch verdrag, kapvergunningen van de Birmaanse regering gekregen, waardoor de laatste niet alleen de gewenste buitenlandse valuta krijgt, maar ook de teakhoutsmokkel door de Karen dwars kan zitten.
Tussen de beide grensplaatsen is een verhouding ontstaan die redelijk vergelijkbaar is met die tussen het Amerikaanse El Paso en het Mexicaanse Ciudad Juárez. Ook deze twee plaatsen worden gescheiden door een grensrivier (de Rio Grande of de Rio Bravo, dat hangt af van het feit of je aan de Amerikaanse of aan de Mexicaanse zijde woont) die niet echt een onneembare hindernis vormt voor potentiële grensoverschrijders. In Mae Sot zullen misschien af en toe ook goederen op een legale wijze de Moei rivier passeren, maar het overgrote deel wordt openlijk van de ene oever naar de andere gesmokkeld. Op een doorwaadbare plaats worden zelfs hele kuddes waterbuffels naar de andere oever worden gebracht. Veel Birmaanse vrouwen varen elke dag met manden vol vis, groenten en andere etenswaren, teakhouten beelden, sieraden, edelstenen en lederwaren naar de overzijde en keren later op de dag terug met luxe goederen die nauwelijks in Birma verkrijgbaar zijn. De lokale overheid is best bereid om tegen een redelijke vergoeding op de juiste momenten de andere kant op te kijken. Wanneer er wordt opgetreden tegen de grootschalige smokkel is dat meestal het gevolg van het niet afdragen van een bepaald percentage van de smokkelwinst of van de overdreven ijver van een nieuwe functionaris uit de grote stad die zich nog niet heeft aangepast aan de leefregels in een grensplaatsje. Af en toe worden er enkele Thaise mannen na een nachtje illegaal kappen opgepakt om de activiteiten aan de overzijde een beetje binnen de perken te houden. Verzamelaars van veel zwart geld wordt op gezette tijden een hak te gezet doordat de Birmaanse overheid al het papiergeld ongeldig verklaard en nieuwe, soms incourante coupures van 15, 45 of 95 kyat uitbrengt.
Momenteel zijn de verhoudingen tussen Thailand en Myanmar sterk verbeterd, hoewel er nog wel eens een klein grensincident plaatsvindt. Vroeger was de situatie penibeler, toen bestookten de Thais en Birmezen elkaar nog regelmatig met granaten vanaf hun oever. Een groot aantal grensovergangen tussen Thailand en Myanmar zijn echter nog steeds gesloten. Hier in Myawaddy mogen we echter wel de grens over, al mogen we alleen in het grensplaatsje zelf blijven. Doorreizen is dan ook geen optie. We hebben geluk dat de grens open is, want dit schijnt zeker niet altijd het geval te zijn. Met deze informatie in ons hoofd lopen we de tamelijk recente Thai-Myanmar Friendship Bridge over de Moei rivier de Birmese stad Myawaddy binnen. Op de brug worden we al lastig gevallen door figuren met een niet zo’n beste uitstraling. We negeren ze maar. Bij de brug is tevens de grensovergang met douanekantoren. We betalen ongeveer 10 euro voor ons visum en moeten onze paspoorten bij de douane achterlaten. Niet echt heel fijn om zonder documentatie in Myanmar rond te lopen, maargoed, we hebben geen andere keuze.
Myawaddy voelt, zoals zoveel grensplaatsen, een beetje vreemd aan. Omdat we als enige toeristen rondlopen, voelen we ons dan ook een beetje bekeken. Net over de grens gaan we in een restaurantje even wat drinken. Het woord restaurant is groot uitgedrukt overigens. Een paar tafels naast ons zien we een dame die grote partijen bankbiljetten aan het tellen is. Geen idee of dit illegaal geld is, of dat de inflatie hier zo hoog is dat het geld niks meer waard is. De waarheid ligt misschien in het midden, feit is dat we nog nooit zo’n berg bankbiljetten gezien hebben. We wanen ons dan ook in een foute Hollywood film. Na het verfrissende drankje lopen we verder Myawaddy in. Al snel staan we bij de Gouden Pagoda, een aardige goud/witte tempel met diverse Boeddhabeelden. Volgens de lokale bevolking is de tempel meer dan duizend jaar oud. Terwijl we langs de tempel lopen worden we gepasseerd door een aftandse vrachtwagen zonder enige vorm van carrosserie, de motor is gewoon zichtbaar. Economische voorspoed is in deze uithoek van de wereld een utopie. Dat blijkt ook aan de rest van het straatbeeld. Op de hoofdstraat na zijn bijna alle wegen en steegjes stoffig en onverhard. De mix van vervallen huizen en houten hutten met daken van gedroogde bladeren geven een indruk van een derde wereldland. Wellicht dat de rest van Myanmar een betere indruk zal geven, maar dit is voor ons niet aan de orde. Verder ook hier veel traditioneel geklede vrouwen, opgemaakt met de typerende witgouden poeder op de wangen.
Na een paar uur rondgelopen te hebben is het tijd om weer ‘terug’ naar Thailand te gaan. Bij de grens krijgen we gelukkig onze paspoorten terug, netjes vergezeld met een nieuwe stempel. We mogen weer 15 extra dagen in Thailand verblijven, wat voldoende zal zijn. Als we weer over de Friendship brug lopen zien we links en rechts mensen met rubberbanden de rivier oversteken. Dit alles onder het oog van de Thaise grenspolitie. De grens is hier dus inderdaad zo lek als een zeef. Eenmaal terug in Mae Sot lopen we nog even over de plaatselijke markt. Veel groenten, vis en vlees, en een stank om nooit meer te vergeten. Na een hevige tropische bui gaan we met een fietstaxi terug naar ons Guesthouse. Onderweg komen we toevallig nog langs de oude Wat Mani Phraison tempel, te herkennen aan zijn 233 kleine chedi’s waarbij in elke nis een Boeddhabeeld staat. Wij zijn ondertussen echter al een beetje ‘tempelmoe’ geworden, waardoor de schoonheid vaak niet eens meer opvalt.
In het Guesthouse kunnen we onze bungalow helaas niet behouden en moeten we vanavond in wat kleine kamers slapen. Jammer, maar verder geen probleem. ’s Avonds eten we bij een Thais eettentje en daarna gaan Ruud en Marijn nog even een pilsje drinken. Ze krijgen al snel gezelschap van de lokale ‘gangsters’ (‘Mae Sot No Shit’) die maar al te graag over hun wapens en tatoeages vertellen. Marijn en Ruud vinden het wel grappig allemaal, de ‘gangsters’ zijn eigenlijk gewoon een stel omhooggevallen pubers.
Dag 18: maandag 27 juli 2009, Mae Sot – Umphang
Overnachting: Umphang Wildlife Sanctuary campground, Max One Tour
Vandaag beginnen we aan onze driedaagse jungletocht door de grensstreek van Thailand en Myanmar. Het onherbergzame territorium van de Karen volkeren. In de bergen rondom Mae Sot liggen prachtige natuurgebieden, zoals het Taksin Maharat nationaal park, het Nam Tok Pha Charoen nationaal park en de omgeving van Umphang. Wij kiezen voor een trekking in de omgeving van Umphang, geboekt via Max One Tours. Na een vroeg ontbijt worden we met een ‘songthaew’ opgehaald. Onze grote backpacks kunnen we in het kantoor van Max One achterlaten, we nemen alleen ieder een kleine rugzak mee met de meest noodzakelijke spullen. Na wat financiële verplichtingen en de kennismaking met onze Engels sprekende gids en twee ‘dragers’ zijn we al snel onderweg.
De rit naar Umphang zal ongeveer 4 uur duren, en gaat grotendeels over Highway 1090. Een weg met meer dan 1200 bochten, beter bekend met de lugubere naam ‘Death Highway to Umphang’. Als we Mae Sot verlaten, rijden we al snel door een landschap wat wordt gedomineerd door landbouw. De wijde omgeving van Mae Sot is in cultuur gebracht. Er wordt intensief aan landbouw gedaan met een leger van Birmese migranten als goedkope arbeidskrachten. Er wordt veel rijst verbouwd, maar we zien ook uitgestrekte maïs- en suikerrietvelden, bloemkwekerijen en velden met aardappels. Birmese migrantarbeiders zijn per fiets en tractor op weg naar de velden. Na ongeveer een uur rijden komen we langs het gesloten Birmese vluchtelingenkamp Umpium. Schijnbaar mogen de mensen die er wonen zonder toestemming het kamp niet verlaten, moeten ze betalen om buiten het kamp te mogen en mag niemand van buitenaf (toeristen etc.) het kamp binnen. Het enorme kamp bestaat uit houten hutjes, zo zien we vanaf de weg. Stromend water en dergelijke zullen hier een utopie zijn.
We stoppen halverwege kort om even de benen te strekken. Bij een kraampje langs de weg kopen we wat broodjes, cola en zakken chips. Daarna schieten we een smallere weg op. Het open heuvellandschap verdwijnt en maakt plaats voor de dichte jungle. Het regent inmiddels vrij hard en achterin de half-open wagen is het geen pretje meer. Ons boeit het niet zoveel, wij genieten volop van de dichte heuvelachtige jungle en de nevel die als een dik pak over de bergtoppen hangt. Dit is de natuur in zijn puurste vorm, zonder ook maar andere mensen tegen te komen. Na een kleine vijf uur komen we, met enige vertraging in Umphang aan. We zijn blij dat we de bochtige weg, met flink wat hoogteverschillen overleefd hebben.
De trekking begint met een paar uur rafting. Al is rafting een groot woord. De rivier is niet echt wild en we mogen zelf niet peddelen, dit doen de twee dragers voor ons. Des te meer tijd hebben wij om van de omgeving te genieten. De tocht gaat over de Klo Tho, een kleine rivier in het grensgebied van Thailand en Myanmar. We varen door een soort van karstgebergte, waarvan de hellingen met mos en lianen zijn begroeid. De luchtvochtigheid is enorm en vanuit de bergen stromen kleine watervallen de rivier in. We wanen ons net in een scene van ‘Apocalypse Now’, de welbekende oorlogsfilm over Vietnam. De kenmerkende stilte maakt het totaalplaatje af; wat is het hier ongelofelijk mooi. Geen auto’s, geen huizen, geen andere toeristen. Alleen wij drieën, onze gids en zijn twee dragers. Onderweg stoppen we nog even bij een zogenaamde Hot Spring. Hier komt warm water uit de aardkorst naar boven. Via een trappetje springen we het bassin in, het is zo heerlijk dat we hier de hele dag wel zouden kunnen blijven liggen. Helaas moeten we na een goed kwartier weer verder.
Na de boottocht is het tijd om te voet verder door de jungle te gaan. Het serieuzere werk kan beginnen.
De tocht blijkt letterlijk 15 kilometer door de jungle en bergen te gaan. Uiteindelijk hebben we zo’n 5 uur, vaak op handen en voeten, geklommen en afgedaald. Ondanks de enorme stortregen onderweg (we snappen nu waarom het ‘regenwoud’ heet), kan ons humeur niet stuk. De wandeltocht is weer prachtig en net voor het donker komen we aan bij onze eerste overnachting. We zijn, ondanks de poncho’s, klets en kletsnat. Al onze kleren zijn doorweekt en de schoenen staan vol water. We overnachten op een soort van kampeerterrein, vlak bij de Thi Lo Su (ook wel: Tee Lor Su) waterval. Hier gaan we morgen echter pas heen. We plaatsen onze tenten onder een soort van overdekt picknickgedeelte, zodat we enigszins tegen de elementen beschermd zijn. We hebben inmiddels flinke honger, maar krijgen te horen dat we nog even moeten wachten. Er is een gezin in aantocht die zich nog bij onze groep zal voegen. We zijn dadelijk dus niet meer alleen met onze gids en dragers. Veel maakt het niet uit. Van massatoerisme is hier in deze streek gelukkig nog lang geen sprake. Dan horen we in de verte ‘Mam ik denk dat we er bijna zijn’. Overal kom je ze tegen, de Nederlanders. En zo ook hier, in een uithoek op de Birmese grens voegt een Nederlands gezin met 2 kinderen zich bij onze groep. De dragers zijn ondertussen een heerlijke maaltijd voor ons aan het maken. Geen idee hoe ze het voor elkaar krijgen, hier in ‘the middle of nowhere’. Maar we krijgen een heerlijke maaltijd van noodle soep, rijst in bananenblad, tomaten en ei. Als klapper op de vuurpijl krijgen we echt heerlijke ‘kipnuggets’ geserveerd; stukjes kip gefrituurd met broodkruimels. Door de inspannende dag is het bord zo leeg. Als toetje krijgen we nog verse lychees. ’s Avonds kletsen we nog wat met de gidsen en het Nederlandse gezin. Daarna stappen we snel met onze (nog steeds) doorweekte kleding onze tent in. Een pyjama hebben we niet bij. Ook het douchen laten we maar zitten, in de beschikbare douches wil je nog niet dood gevonden worden. Bij wijze van dan, maar de spinnen ogen niet echt aantrekkelijk. Welterusten!
Dag 19: dinsdag 28 juli 2009, Umphang
Overnachting: Kho Ta Karen Hill Tribe Village, Max One Tour
De volgende morgen er toch redelijk over eens dat dit waarschijnlijk de slechtste nacht is geweest die we ooit hebben gehad (op een matje van minder dan 1 cm slapen met bemodderde kleren is toch even wennen). Maar het is wel avontuurlijk. Na een goed ontbijt wandelen we in een kwartier naar de Thi Lo Su waterval. De waterval is gelegen in het Umphang Wildlife Sanctuary. We volgen een pad dwars door de dikke jungle en zijn meteen kletsnat van het zweet. We zien bladeren zo groot als mensen en diverse vreemde insecten. In de verte horen we het water van de waterval al naar beneden donderen. En dan zien we hem. Onze inspanningen van gisteren blijken niet voor niets te zijn geweest. Echt een ‘Paradise on earth’ momentje, de waterval is enorm en prachtig in de jungle gelegen. Ons gids noemt het de mooiste waterval van Thailand (en van de hele wereld). Dit is misschien wel overdreven (wereldwijd gezien dan), maar hij komt wel in de buurt. Het uitzicht is in ieder geval geweldig. De Thi Lo Su is in ieder geval wel de grootste en hoogste waterval van Thailand. Hij is 250 meter hoog en ongeveer 450 meter breed en vanuit hier klettert het water rechtstreeks in de Mae Klong rivier. Het bijzondere aan deze waterval, is dat het water trapsgewijs naar beneden stroomt door de prachtige jungle. Door de opkomende nevel is het moeilijk de bovenkant van de waterval te kunnen bekijken. De waterval is nog niet door toerisme ontdekt en om de top te bereiken (die mogelijkheid is er) moet je halsbrekende toeren uithalen. Door de weerkaatsing van het zonlicht in het water, wordt de waterval bovendien volledig omringd door een felle regenboog en het enige geluid dat je hoort is het donderende gebulder van een massa water dat met een kracht in de diepte wordt gestort. Daar sta je, als doorsnee Rooienaar, als klein mensje tegenover zo’n grote imposante natuur. Toch even slikken hoor, om het verder te romantiseren. Na wat foto’s gemaakt te hebben, proberen we de waterval tot zo kort mogelijk te naderen. Met handen en voeten klimmen we omhoog naar een van de natuurlijke lagunes. Hier duiken we in het frisse water, het idee negerend dat er misschien ook wel bloedzuigers in het water kunnen zitten. Na een tijdje glibberen we weer naar beneden en keren we terug naar ons kamp. Hier lunchen we en ruimen we de tenten op. Ook krijgen we nog wat tijd om te relaxen.
Daarna vertrekken we voor onze tweede trekking door de jungle. Einddoel van vandaag is een Hill Tribe dorp van de Karen. Na ongeveer drie uur en 10 kilometer wandelen komen we in het bergdorpje aan. De tocht was een stuk minder zwaar dan de eerste maar minstens net zo leuk, zo moesten we regelmatig zelf bruggetjes bouwen over riviertjes met bamboestukken. Onderweg veel regen, grote spinnen en de alom aanwezige jungle. Het dorp is spectaculair tussen de bergen en rijstvelden gelegen. Enkele honderden meters buiten het dorp ligt een eenzame hut, hier kunnen jonge geliefden hun avonturen beleven.
Het leven in een bergdorpje van de Karen, is, voor ons in ieder geval, allesbehalve gewoon. De gammele houten huisjes staan kriskras door elkaar, en zijn gebouwd op palen. Hoe hoger de palen onder het huis, hoe belangrijker de familie die er in woont. Maar verder verschillen de hutjes niet zoveel. Ze zijn volledig opgebouwd uit hout en bamboe en hebben allemaal slechts een grote, multifunctionele ruimte. Deze ruimte doet dienst als keuken, woonkamer en slaapkamer, soms zelfs tegelijkertijd. Het dorp (Kho Ta), is alleen per voet of per olifant bereikbaar. Wegen zijn hier niet. Ook wij krijgen een hut op palen toegewezen. Ramen zijn er niet, we slapen gewoon in de buitenlucht. Al hebben we wel een dak boven ons hoofd. We slapen op ons dunne matje, slechts onder een klamboe. De tent gebruiken we niet vanavond. Als we vragen of we ons ook ergens kunnen douchen, krijgen we een lachend antwoord. De ‘douche’ is een waterval op zo’n tien minuten lopen van het dorp. Hier passen we maar voor.
We besluiten een klein rondje door het dorp te lopen. Dit lijkt makkelijker dan dat het in werkelijkheid is. Het heeft zoveel geregend dat alle paden uit modder bestaan. Lopen op schoenen heeft dan ook geen zin, je glijdt alleen maar weg. En dus gaan we op blote voeten het dorp verkennen. De eerste indrukken van het dorp worden bevestigd. Arm, met hele families die in een hut leven, slapen op de grond en weinig hygiëne. In het hele dorp lopen dieren rond. En dit varieert van everzwijnen tot waterbuffels, en van honden tot kippen. Vooral de kippen zijn in grote getalen aanwezig. We begroeting de bewoners van het dorp keurig, al blijft het lastig om te communiceren. De wandeling eindigt in de lokale ‘supermarkt’. Een hutje waar we enkele blikjes cola en een zak chips kunnen kopen. Veel meer is er niet.
Door de modder ploeteren we terug naar onze hut. De gids en dragers zijn ondertussen het avondeten aan het voorbereiden. In een nabijgelegen hut krijgen we rijst met kip en gebakken aardappelen met groenten. Het smaakt prima en we krijgen er zelfs een rode saus bij. Als we vragen of de saus pittig is, antwoordt de gids met een enigszins mysterieuze glimlach ‘A little bit spicy’. Marijn is de eerste die de saus probeert en begint enige tijd later al wit weg te trekken. Voor Jeroen komt de waarschuwing te laat. Water heeft geen zin meer, blussen is onmogelijk. Jeroen staat enkele minuten later de inhoud van zijn maag tegen een boom te doneren. Dit gaat nergens meer over, zo pittig dat het is. Ruud heeft schijnbaar nergens last van, in Nijnsel zullen ze wel wat gewend zijn. De gids en dragers zijn ondertussen Jeroen hartstochtelijk aan het uitlachen. ’s Avonds kletsen we, met kaarslicht en deels onder sterrenhemel, nog gezellig wat met het Nederlandse gezin. Ook gaan we nog even kijken bij de hut van onze gids en de dragers. Tot onze verbazing zijn ze zelfgestookte rijstewijn aan het drinken en aan de stemming te horen zijn ze al flink aangeschoten. Ze staan erop dat we ook wat meedrinken en in ieder geval even van de rijstewijn proberen. Vooruit dan maar.
Daarna vallen we, compleet uitgeput door weer een lange dag, op de houten vloer in slaap. Het matje voelen we niet eens meer. Toch slapen we redelijk goed, tot het gehele dierenrijk van het dorp, onder aanvoering van de dorpshaan, om 4 uur ’s nachts besluit de nieuwe dag in te luiden. Gelukkig kunnen we daarna nog een paar uurtjes slaap pakken.
Dag 20: woensdag 29 juli 2009, Umphang – Mae Sot (- Bangkok)
Overnachting: nachtbus naar Bangkok
Vroeg wakker zoals gezegd. De laatste dag van de jungletrekking alweer. Na een stevig ontbijt zijn we toe aan het leukste gedeelte van de tocht. Iets verderop in het dorp, bij een kleine rivier, staan de olifanten al op ons te wachten. Vanuit een soort stijgbeugels klimmen we, overigens met moeite, op de rug van de olifant. Jeroen en Marijn delen samen een olifant, broederliefde pur sang. Ruud krijgt zijn eigen olifant toegewezen, luxe pur sang (de eerste gedacht althans).
Als de drie a vier uur durende tocht begint, merken we dat we geen comfortabele rit tegemoet gaan. Na 5 minuten hebben we wel door wat een olifant allemaal kan en dat het een sterk beest is. Toch krijgen we nu al last van onze benen en rug. Liever de tocht binnen de drie uur dan over vier uren dus! We zitten in een soort van bak, op de rug van de olifant. Voor ons op de nek van de olifant zit een begeleider. Onder de bank zitten de tassen van de gidsen en onze eigen tassen. Met onze benen zitten we over een houten rand, die hoger ligt dan onze billen. Eigenlijk worden de benen zo niet goed voorzien van bloed en onze ruggen stoten steeds tegen de railing van de bak. We vertrekken vlot uit het dorpje, eerst door een riviertje om aan de overkant verder de jungle in te trekken. Daar zijn speciale olifantenpaden, onze gidsen hadden een iets andere route. We gaan niet gewoon over vlakke, brede paden, maar door het water en letterlijk door de bergen, omhoog en in een hoog tempo naar beneden. Echt super tof, maar niet erg comfortabel voor het al gehavende lichaam.
We verbazen ons enorm over wat een olifant allemaal kan, sommige gedeeltes van de tocht zijn namelijk erg steil en lastig. We vragen ons af of het wel eens voorkomt dat een olifant uitglijdt? Op deze modderige wegen is dit niet eens zo’n gekke vraag. Later krijgen we gelukkig te horen dat dit nauwelijks voorkomt. De olifanten luisteren goed, en als ze niet luisteren worden ze redelijk hard ‘gecorrigeerd’ door de begeleiders. Dit corrigeren gebeurt met een kapmes, leg dat thuis maar eens uit. Heel diervriendelijk is het niet, maar we krijgen te horen dat dit nu eenmaal de cultuur hier is. Prima, in die discussie gaan we ons niet mengen. Of de olifanten het wel voelen durven we niet eens te zeggen, de term ‘olifantenhuid’ bestaat niet voor niets. Dit kunnen we zelf ook voelen onder ons. Leuk momentje is nog toen de rieten hoed van de begeleider op de grond valt. Na een Thais commando, zet de olifant middels zijn slurf de hoed weer netjes op het hoofd van de begeleider. Teamwork. Bij een bamboebrug nemen we afscheid van de olifanten. Aan de andere kant van de brug wacht de auto die ons naar Umphang zal terugbrengen. Een onvergetelijke, maar oncomfortabele ervaring (zo’n olifantentocht klinkt romantischer dan dat het in werkelijkheid is) . De tocht was super. In Umphang kunnen we in een soort van bungalow snel douchen en even op bed liggen. Heerlijk om even te herstellen na een paar zware dagen. Daarna keren we terug naar Mae Sot. Over de terugweg valt niet veel te vermelden. We vallen alle drie in diepe slaap.
Eenmaal terug in Mae Sot pikken we bij het kantoor van Max One Tours onze backpacks op en nemen we afscheid van onze gids. De organisatie waar we de tour bij hebben geboekt was helemaal super. Een mooie route door een onherbergzaam gebied, goede uitleg onderweg en prima eten (voetnoot van Jeroen: op de saus na dan). Alleen jammer dat we niet goed met de dragers konden communiceren, dit waren toch ook prima gasten. Door een medewerker van Max One worden we naar het busstation van Mae Sot gebracht, iets buiten de stad. Hier kopen we kaartjes voor de VIP nachtbus naar Bangkok, die om 19.00 uur zal vertrekken. Omdat we nog een tijdje moeten wachten, hebben we gelukkig tijd om even een hapje te eten. Dit is weer nodig. De bus is verder ruim en prima. We slapen veel zodat we enigszins uitgerust in Bangkok aankomen.
Dag 21: donderdag 30 juli 2009, Bangkok – Koh Phangan
Overnachting: Haad Rin Resort
Om vijf uur ’s nachts staan we al op het noordelijke busstation van Bangkok. De busreis is prima verlopen, halverwege de nacht hebben we tijdens een stop weer gratis in een wegrestaurant kunnen eten. We nemen direct de taxi en staan na ongeveer een uur rijden op het vliegveld. Kosten voor deze lange rit, ongeveer 5 euro per persoon. Heerlijk. Aangezien onze vlucht naar Surat Thani pas rond 11.00 uur zal vertrekken, moeten we nog vijf uur op het vliegveld zien te overbruggen. Echt heel klote, maar verder niks aan te doen. Nadat we alle winkels op het vliegveld al drie keer hebben gekeken, besluiten we op een paar bankjes maar wat te gaan slapen. Jeroen gaat gewoon op de vloer liggen. De tijd kruipt tergend langzaam voorbij, maar dan is daar eindelijk het moment dat we mogen boarden. We vliegen met Air Asia, een Maleisische lowbudget maatschappij, in anderhalf uur naar de zuidelijke stad Surat Thani. Hier zien we eindelijk een mooie strakblauwe lucht, na de laatste weken voornamelijk bloedhete, bewolkte dagen gehad te hebben.
Op het vliegveld regelen we de boottickets naar Koh Phangan, een eiland in de Golf van Thailand. Bij de tickets zit de busreis naar de pier van Donsak inbegrepen, vanwaar de boten naar de eilanden vertrekken. De 65 kilometer naar Donsak leggen we in ongeveer 1,5 uur af, door een landschap van rivieren en palmbomen. Om vier uur vertrekt onze grote veerboot richting Koh Phangan. De tocht zal zo’n 2,5 uur duren. Gisteren stonden we nog in de jungle van Umphang, straks overnachten we op een tropisch eiland. De laatste week van de vakantie is daarmee aangebroken. Op de boot vermaken we ons met het kijken van films en het luisteren van muziek. Het interieur van de boot heeft een soort van bioscoop gehalte, lange rijen met stoelen. Buiten op het dek zien we het vasteland, met zijn karstbergen, langzaam uit het zicht verdwijnen. Terwijl we wat chips en chocoladerepen in de winkel op de boot kopen, verdwijnt de zon langzaam in de zee.
Koh Phangan is één van de populairste bestemmingen bij backpackers in Thailand. Deze populariteit komt voornamelijk door de bekende Full Moon feesten die hier plaats vinden. De eilandengroep was vroeger uitsluitend populair bij backpackers maar heeft sinds een paar jaar een breder publiek gekregen. Naast het uitgaansleven heb je op Koh Phangan ook een groot aantal prachtige stranden en veel mooie natuur. Verder kun je op het eiland goed snorkelen en is er een groot scala aan watersporten.
Als we op Koh Phangan aanleggen, nemen we een taxibusje richting Haad Rin. Dit strand, welberoemd om de Full Moon party’s, ligt op ongeveer een half uurtje rijden. We zijn inmiddels doodop en nemen zo ongeveer het eerst het beste Guesthouse/Resort wat we zien. Hier krijgen we een bungalow toegewezen, op ongeveer 10 stappen van het strand. De bungalow is verder vrij simpel, maar de locatie echt top. We eten snel wat Fish n’ Chips, pakken een biertje, en duiken dan ons bed in. De omgeving verkennen we morgen wel. We zijn gesloopt.
*Omdat we de laatste week niet zo veel meer ondernemen, zullen de komende verslagen in de meeste gevallen iets korter zijn*
Dag 22: vrijdag 31 juli 2009, Koh Phangan
Overnachting: Haad Rin Resort
Als we wakker worden, merken we pas in wat voor prachtige omgeving we terecht zijn gekomen. Onze bungalow staat letterlijk op enkele passen van het hagelwitte strand van Haad Rin Beach. Na een goed English Breakfast liggen we dan ook al vrij snel te bakken in de Thaise zon.
Haad Rin is het meest bekende strand op Koh Phangan en bestaat eigenlijk uit twee stranden; Haad Rin Nok in het zuidoosten wordt beschouwd als een van de beste stranden op Koh Phangan. Het is een breed strand met wit, fijn zand. Er zijn veel restaurants, barretjes en resorts. Elke maand worden hier de zeer beroemde Full Moon Party’s gehouden waar ongeveer 25.000 mensen op afkomen. Buiten de Full Moon Party om is dit een bijna paradijselijk, wit strand en ook een vrij ontspannen plek. Haad Rin Nai is gelegen in het zuidwesten en wordt ook wel ‘The Sunset Beach’ genoemd. Dit is een minder populair strand dan Haad Rin Nok. Onze bungalow ligt aan het hierboven beschreven Haad Rin Nok. En een paradijs is het! De rest van de dag doen we niks anders dan zwemmen en op het strand liggen. Het eerste wat ons opvalt is de grote hoeveelheid Australiërs en Israëliërs.
’s Avonds eten we in een leuk restaurantje. Jeroen besluit eens gek te doen en haai te bestellen. Normaal lust hij alle soorten vis, maar de haai smaakt voor geen meter. Geen idee of het aan de saus of aan de haai zelf ligt. Jeroen bestelt maar een pizza en laat de haai staan. De bediening snapt er niks van en loopt teleurgesteld weg. Gelukkig hebben we Marijn nog, die naast zijn eigen maaltijd ook nog een deel van de haai opeet. Het restaurant heeft een aantal ligkussens waar je film kunt kijken. Met volle maag ploffen ook wij na de maaltijd in de kussens neer. Even een lekker relax avondje. De film die we te zien krijgen, met de naam ‘Land of the Lost’, draait nog in de bioscopen en daardoor krijgen wij een matige cam-versie te zien. De film is zo slecht dat het gewoon lachwekkend is. We zijn het er over eens dat dit de slechtste film is die we ooit hebben gezien.
Ten slotte gaan we vast opwarmen voor de Full Moon Party van over een week. Op het strand van Haad Rin nemen we onze eerste buckets en pilsjes. Er heerst een gave, relaxte sfeer met mensen van over de hele wereld. Blij dat we dit eiland in de reisroute hebben opgenomen. ’s Nachts vinden we een grote kikker in onze badkamer. De steen, die in het doucheputje lag en die we verwijderd hebben, ligt er dus niet voor niks.
Dag 23: zaterdag 1 augustus 2009, Koh Phangan
Overnachting: Haad Rin Resort
Vandaag gaan we het eiland per scooter verkennen. Deze zijn in Haad Rin uiteraard overal te huur. Op straat spreken we toevallig een Fransman die we in de taxi eergisteren ook al zijn tegengekomen. Hij vertelde toen dat hij op wereldreis was. Vandaag zien we hem in een mitella lopen. Als we vragen wat er gebeurd is, zegt hij dat hij een ongeluk gehad heeft met zijn scooter. Hij moet zoveel schade betalen dat hij zijn wereldreis moet afbreken. Hij waarschuwt ons daarbij uitdrukkelijk om niet gek te doen als wij gaan scooter rijden. De wegen zijn hier steil, bochtig en verraderlijk. Daarbij proberen de verhuurbedrijven je aan alle kanten te naaien door deuken en krassen (die er soms al gewoon zaten) te laten betalen. We maken daarom foto’s van onze scooters. Voor een paar euro mogen we weer heel de dag rondrijden. Met de ervaringen van de Fransman in ons achterhoofd gaan we op weg.
We volgen de westkant van het eiland en rijden zo naar boven. Einddoel van vandaag is het idyllische Haad Thhonlang (de twee h’s zijn geen spelfout), waar je schijnbaar goed kunt snorkelen. We besluiten onderweg bij verschillende strandjes te stoppen. Zodra we Haad Rin uit zijn, begint de weg al vrij heuvelachtig te worden. De eerste plek waar we stoppen is Ban Kai beach, een klein strand waar we verder niemand zien. Vissers zijn druk in de weer om hun vangsten naar de kant te vervoeren. We waden wat door het lage water en genieten van de kalmte, de palmbomen en het heldere water. We rijden verder en komen door Tong Sala, het grootste plaatsje van het eiland en de plek vanwaar de boten richting het vasteland en de andere eilanden vertrekken. Iets verder stoppen we bij Plae Laem Beach. Ook hier hebben we het strand voor ons alleen. Met een schommel, verbonden aan een boom, een parelwit strand en een klein eilandje in de verte, heeft deze plek een magische uitstraling.
Een half uurtje ‘scooter-en’ verder besluiten we te gaan lunchen. Het restaurant blijkt een goede keuze geweest te zijn. Grote Tuna en Club sandwiches en voor het eerst in ons leven proeven we een Snickers en Twix Shake. Heerlijk. Voor we bij onze ‘eindbestemming’ zijn stoppen we nog bij Haad Yao Beach en Salad Beach, twee parelwitte stranden, gelegen in de groene jungle. Hier wat meer resorts zodat het hier al wat drukker oogt met toeristen. We leggen de laatste 5 kilometer af naar Haad Thhonlang en parkeren hier onze scooters. We huren voor een paar euro wat snorkelsets en lopen dan naar een smalle landtong. Aan de ene kant van het smalle strand liggen wat vissersboten en is het water wat dieper. Aan de andere kant vrij ondiep water waar we vanaf het strand meteen tussen het koraal zwemmen. Koraal is vrij scherp en pijnlijk en door het ondiepe water is het nog best lastig zwemmen. Maar de wondere onderwaterwereld is iets wat we nog nooit gezien hebben. Koraal in alle soorten en maten, en overal tropische vissen. We vermaken ons hier een paar uur in de wetenschap dat het op Koh Tao nog beter moet zijn.
Rond een uur of vier rijden we terug richting Haad Rin, we willen namelijk wel voor het donker terug zijn. We kiezen nu niet voor de westelijke kustweg, maar rijden dwars door het binnenland van het eiland. We komen langs een olifantenkamp waar toeristen een klein rondje van zo’n honderd meter mogen maken op de rug van de olifanten. Weinig aan, vergeleken bij onze avontuurlijke tocht in Umphang. Links van ons ligt Khao Ra, met zijn 620 meter het hoogste punt van het eiland. We rijden door een landschap van enkele kleine watervallen, palmbomen en kleine hutjes alvorens we terug zijn in Tong Sala. Hier pakken we een koud pilsje aan de boulevard. Tijdens de laatste kilometers naar Haad Rin zien we nog enkele prostituees op een rijtje staan. Marijn is niet te beroerd om even te stoppen en een praatje te maken.
’s Avonds is er een Half Moon Party, een soort van pool party middenin de jungle. We slaan deze echter over, en besluiten gewoon op ‘ons’ strand wat te gaan drinken. Dit worden uiteindelijk weer veel te veel buckets en bier tot diep in de nacht. Details laten we achterwege. Welterusten!
Dag 24: zondag 2 augustus 2009, Koh Phangan
Overnachting: Haad Rin Resort
Ruud en Jeroen worden op het strand wakker. Helaas geen grap, maar werkelijkheid. Details laten we weer achterwege. Alle drie hebben we een redelijke kater. We slapen verder tot ’s middags en gaan dan op het strand wat zwemmen en chillen. De rest van de dag doen we niet veel meer. Wel lopen we naar een soort van Reggaebar, bovenop een heuvel, vanwaar we een mooi uitzicht hebben over de baai en Haad Rin.
’s Middags merkt Marijn dat hij zijn telefoon kwijt is. Naast zijn pinpas is nu dus ook zijn smartphone pleite. We zoeken in onze bungalow en op het strand, maar kunnen het ding niet vinden. Waarschijnlijk gestolen of misschien toch gewoon kwijt geraakt. In een internetcafé bellen we naar huis en laten we de simkaart blokkeren. Ruud en Jeroen maken zich enigszins druk. Marijn is vrij nuchter. De telefoon zien we toch nooit meer terug. Hij vindt dat we beter terug naar het strand kunnen gaan om te zwemmen.
’s Avonds eten we Thais bij een goed restaurant. We proberen elke dag een beetje af te wisselen tussen Fastfood, Italiaans en Aziatisch. Dit is goed te doen, op elke toeristen plek is een grote verscheidenheid aan restaurants. De prijzen liggen vrijwel overal even laag. Na het eten kijken we wat films in een barretje. Daarna kunnen we het toch niet weerstaan om even wat op het strand te gaan drinken. Het worden natuurlijk weer buckets. Jeroen voelt zich niet zo lekker en gaat redelijk op tijd slapen. Marijn en Ruud komen wat later thuis. ’s Nachts wordt Marijn echter enorm ziek. Hij begint te trillen en hyperventileren en geeft alles over. Hij moet zoveel overgeven dat er zelfs een hoop bloed bij komt. De oorzaak is onbekend, het komt uit het niets. We nemen alle dekens en warme spullen en leggen deze op Marijn. De bungalow is ondertussen niet heel schoon meer. Ruud en Jeroen twijfelen of ze een dokter moeten bellen, het ziet er niet goed uit. Uiteindelijk besluiten we geen dokter te bellen, maar wel de hele nacht op te blijven om Marijn in de gaten te houden. Marijn slaapt gelukkig waardoor we hopen dat hij wat zal aansterken voor morgen.
Een heel kort verslag dus. Weinig gedaan en toch weer veel beleefd.
Dag 25: maandag 3 augustus 2009, Koh Phangan – Koh Tao
Overnachting: Windbeach Resort
Ondanks alle perikelen van vannacht, moeten we nog wel de veerboot naar Koh Tao zien te halen. Ook dit eiland willen we nog een paar dagen bezoeken. We willen voor de receptie open gaat weg zijn, aangezien we de bungalow in niet zo’n beste staat hebben achtergelaten. Terwijl Ruud Marijn uit bed probeert te krijgen, loopt Jeroen alvast met de tassen richting de straat om hier een taxi te regelen. Als hij die heeft geregeld, is het nog even wachten tot Marijn en Ruud arriveren. Voor de ogen van Jeroen ontstaat er een vechtpartij tussen twee Thai waarbij de ene Thai de andere met een mes in zijn zij steekt. Jeroen, nog steeds van het padje door de hectische nacht, weet niet of hij droomt, of dat dit nu echt gebeurt. De bloedplas op de grond geeft de bevestiging. De Thai zijn echter al snel weer verdwenen en het normale leven op straat gaat gewoon verder. Bizar.
Als Ruud met Marijn komt aanwandelen, duiken we de taxi in. We moeten weer een klein half uurtje naar de pier vanwaar de boot naar Koh Tao vertrekt. Eenmaal bij de pier blijkt dat we met een heuse Catamaran gaan, een ‘fast ferry’ met plek voor zo’n 500 man. Stipt om 08.30 uur worden de ankers opgehaald en zweven we al snel over het water. We hebben de keuze om buiten op het dek wat van de frisse lucht en uitzichten te genieten. Wij kiezen er echter voor om binnen in wat stoelen te gaan slapen. Het gratis ontbijt dat we aangebonden krijgen, slaan we maar over. We zijn totaal gebroken. Gelukkig gaat het met Marijn al iets beter. Na een ellendige tocht van iets meer dan een uur komt de kustlijn van Koh Tao in zicht. Koh Tao, letterlijk Schildpadeiland, is een klein eiland van slechts 21 km2. Koh Tao wordt omschreven als een plek voor mensen die weg willen uit de gekte van Koh Samui en die meer willen dan feestvieren op de Full Moon Party op Koh Phangan. Al vonden wij Koh Phangan ook heel relax, voor de Full Moon keren we zelfs nog terug over een paar dagen. Vrijwel iedereen komt naar Koh Tao om te duiken. Koh Tao is een van de beste en goedkoopste plekken op aarde om je duikbrevet te halen. Er zitten hier dan ook meer dan 35 duikscholen op het eiland.
Vanaf de aanlegsteiger nemen we snel een taxi richting Sai Ree Beach, waar de meeste duikscholen, kroegen en restaurants zitten. Eenmaal bij Sai Ree, lopen we al snel door een aantal gezellig drukke straatjes. Een hotel vinden valt echter nog niet mee, aangezien de meeste accommodaties volgeboekt blijken te zijn. Dat hebben we in Thailand nog niet eerder meegemaakt. Koh Tao is dan ook wat kleinschaliger dan de rest. We hadden eigenlijk onze zinnen gezet op een resort of iets dergelijks met zwembad. Maar er zijn geen plekken meer vrij, of de accommodaties zitten boven ons budget. Het zwembad blijkt er dus niet in te zitten. Uiteindelijk belanden we bij het Wind Beach Resort, wat direct aan het strand is gelegen. We krijgen een prima driepersoonskamer. Zwemmen in een zwembad kunnen we eventueel illegaal bij de buren, maar de zee is natuurlijk ook prima.
Omdat we compleet gesloopt zijn, nemen we een snelle lunch bij het restaurant van ons resort. Daarna besluiten we even op bed te gaan liggen. Het is pas 10.30 uur ’s morgens, dus een beetje rust kunnen we nog wel gebruiken. Marijn heeft zijn praatjes gelukkig weer terug en de lunch heeft hem goed gedaan. Het zag er vannacht in ieder geval een stuk minder goed uit. Als we weer wakker worden, blijkt dat we heel de middag hebben geslapen. Als we onze kamer uitstappen blijkt het al pikkedonker te zijn. We snappen er niks van en denken dat het midden in de nacht is. Als we op de klok kijken blijkt het pas 19.00 uur ’s avonds te zijn. Deze dag hebben we in ieder geval goed weggegooid, maargoed, niks aan te doen.
’s Avonds eten we weer bij het restaurant van ons resort, terwijl de golven van de zee ons tot enkele meters naderen. Daarna pakken we, onder de sterrenhemel, nog een paar potten bier en spelen we wat met een stok kaarten. Daarna liggen we snel in bed, morgen weer een nieuwe dag.
Dag 26: dinsdag 4 augustus 2009, Koh Tao
Overnachting: Windbeach Resort
Omdat we gisteren al genoeg hebben geslapen, zijn we vandaag dan ook vroeg wakker. Vandaag hebben we verder niks op de planning. Dus wat doe je dan? Naar het strand natuurlijk. Na het ontbijt liggen we met onze Ipods en boeken dan al vrij snel aan het strand, zo’n 20 stappen van onze kamer.
Sai Ree Beach, het strand waaraan wij liggen, is het grootste strand van Koh Tao. Het witte strand is zo’n kleine 2 kilometer lang. Het water heeft hier echt een heerlijke temperatuur en is heel erg helder. Veel vissen zien we echter niet, omdat het koraal bij het strand grotendeels is verdwenen of verwijderd is voor het toerisme. Hier op Koh Tao heb je diverse baaien waar je de mooiste vissen en koralen kunt vinden, wij zitten echter meer aan een ‘zon-strand’. We vermaken ons de rest van de dag met een volleybal, die we in Koh Phangan op de kop hebben getikt. Veel meer doen we eigenlijk niet. Al regelen we aan de overkant van de straat nog wel even een duiktocht voor morgen. Het aanbod is overal hetzelfde, we kiezen uiteindelijk voor ‘Coral Grand Divers’.
Voor het avondeten zijn we naar Pranee’s Kitchen gegaan, een tip uit onze reisbijbel ‘Lonely Planet’. Bij Pranee’s kitchen hebben we weer gezellig aan een laag tafeltje heerlijke noodles gegeten. En tijdens het eten konden we weer genieten van de nodige films en series. Entertainment en eten gaan hier in Thailand toch vaak samen, vooral in de backpack plaatsen.
Na het eten lopen we een rondje door de toeristische straatjes en duiken we wat souvenirwinkeltjes in. Marijn heeft sjans met een welbekende ‘Lady Boy’. Ruud en Jeroen moeten hier niets van hebben. Enkele minuten later worden door een aantal Thaise vrouwen een massagesalon ingepraat. En het gaat hier niet om een paar bloedmooie, jonge Thai, maar om een paar oude ,forse dames. Ze zijn heel vriendelijk en voor de prijs hoeven we het niet te laten. Wat kan ons het ook schelen, een beetje ontspanning in het lijf kan nooit kwaad. Ruud gaat voor de ‘full body massage’, Marijn gaat een stapje verder en kiest voor de ‘full oil massage’. Jeroen houdt het bij een bescheiden massage van rug en nek. Als we onszelf hebben uitgekleed en een soort van badjas aanhebben, gaan de dames met ons aan de gang. En dit gaat nog redelijk hardhandig. We kunnen in ieder geval bevestigen dat het niet echt fijn is als een vrouw van een kleine 100 kilo bovenop je zit en probeert je ledematen zo uit elkaar te trekken dat je jezelf net een pop voelt. Marijn glibbert ondertussen ook nog alle richtingen in met zijn geoliede lichaam. En dit heeft dan niks met motoriek te maken. We kunnen wel mee lachen en ook de dames lachen hardop. Jammer dat ze geen Engels kunnen. Achteraf weten de vrouwen echt wel wat ze doen en we voelen ons dan ook als ‘herboren’.
De dag sluiten we af bij de welbekende Lotus Bar, een ontmoetingsplek voor backpackers. Deze bar, gelegen tussen de palmbomen op het strand, heeft een aantal zitjes met kussens. De muziek schalt uit de boxen en ook de vuurshows zijn weer aanwezig. We nemen een bucket om te delen en daarna nog wat pilsjes. Alweer een dag voorbij.
Dag 27: woensdag 5 augustus 2009, Koh Tao
Overnachting: Windbeach Resort
Een nieuwe dag in het tropische paradijs dat Koh Tao heet. Vandaag gaan we voor het eerst in ons leven duiken. Spannend! We worden met een busje opgehaald en vetrekken naar de pier waar we eergisteren ook zijn aangekomen. Daar vertrekken we met onze houten dubbeldeks boot naar Nang Yuan Island, een super mooi eilandje naast Koh Tao. De boottocht duurt ongeveer 20 minuten en onderweg hebben we adembenemende vergezichten over Koh Tao, terwijl het koraal onder ons doorschiet.
Koh Nang Yuan, bestaat eigenlijk uit drie piepkleine eilandjes. Met vloed zijn het inderdaad losse eilanden maar als het eb is, zorgt een smal strand dat de drie eilanden verbonden zijn. En dit ziet er schitterend uit, met een hagelwit strand, granieten rotsen en een azuurblauwe zee. Hoewel er ongeveer 30 mensen op de boot zijn, krijgen wij als beginners onze eigen instructeur mee.
En dus belanden we in een ondiep stuk, vlakbij het mooie strand van Nang Yuan. Onze instructeur is een aardige Australische gast met een typisch accent. We krijgen allereerst een duidelijke uitleg over hoe je moet ademen, je bril moet klaren en welke tekens onder water van belang zijn. Het is nog best veel wat we allemaal moeten onthouden. Het onderwater klaren van de duikbril is nog een hele kluif, maar ook dit hebben we op een gegeven moment door. Dan mogen we voor het eerst een stukje rondzwemmen, in de zogenaamde ‘Japanese Garden’. Deze plek wordt zo genoemd omdat het koraal er zo mooi bijligt en het er stikt van de exotische vissen! We zien meteen papagaaivissen en ‘Nemo’s’. Japanese Garden is een ideale plek voor de onervaren duiker. Glashelder water en een witte zandbodem waardoor we alles duidelijk zien. Omdat we dicht bij het strand zitten, is het wel druk met snorkelaars. Het is hier dan ook maar zo’n drie meter diep.
Hierna kan het echte werk beginnen. Dit was nog geen echte duik, maar eerder een instructiemoment. We varen een stuk verder de zee op en mogen dan weer het water in. We zullen nu naar een diepte van zo’n 12 meter duiken. Met behulp van de touwen van de ankers brengen we onszelf onder water. Daarna krijgen we de opdracht om netjes de instructeur te volgen. Marijn heeft hier natuurlijk de grootst mogelijke moeite mee, die doet liever zijn eigen ding. De wereld waar we in terecht komen is ongelofelijk mooi. Het is net alsof we boven een buitenaardse wereld zweven. Overal zie je de mooiste vissen voorbij komen en het koraal is echt adembenemend mooi. We zien zelfs een rog zwemmen. Het gaat trouwens niet om stukjes koraal, maar om complete metershoge wanden koraal. En dit koraal is er in alle soorten en maten, net zoals de vissen. Als de zon doorkomt verschijnt er een waar kleurenparadijs onder de zeespiegel. Duiken zorgt ervoor dat je een soort van 360 graden gevoel krijgt, iets wat je met snorkelen totaal niet hebt. De instructeur laat op de bodem wat zeekomkommer zien en als we erin knijpen, springen er een soort van witte slierten uit. Marijn vindt het natuurlijk leuk om de slierten op Jeroen te spuiten, met het gevolg dat Jeroen helemaal onder de zooi zit. Er het eraf krijgen lukt niet echt. Jeroen chagrijnig, Marijn vrolijk en Ruud moet zo hard lachen, dat er luchtbellen onder zijn bril vandaan komen. Het is net GTST onderwater.
Na ongeveer twintig minuten is onze tank leeg en moeten we weer naar boven. Wat was dit gaaf zeg. Op de boot krijgen we de optie om nog een extra duik bij te kopen voor een prima prijs. We besluiten dit dan ook maar te doen. Volgens de instructeur krijgen we dan nog iets speciaals te zien. En hij liegt niet. Als we aan onze tweede duik bezig zijn, zien we in de verte ineens de silhouetten van een scheepswrak opdoemen. Wow! We kunnen hier zelfs doorheen zwemmen. Dit hadden we niet verwacht. Het wrak is iets dieper gelegen waardoor we verder niet heel veel koraal meer zien. We genieten echter volop van de eenzaamheid van de onderwaterwereld. Terug op de boot krijgen we nog wat tijd om te relaxen en te zwemmen. We vermaken ons voornamelijk met het maken van salto’s vanaf de tweede verdieping van de boot.
Eenmaal terug bij ons resort zijn we toe aan een goede lunch. We nemen wat lekkere sandwiches en bestellen er een pilsje en wat friet bij. Als we bijna klaar zijn met eten, wijst een medewerker naar de donkere lucht die boven de zee hangt. Hij zegt er de woorden ‘5 minutes’ bij. En inderdaad, na letterlijk 5 minuten trekt er een hevige tropische bui boven Koh Tao. We schuilen een kwartier op onze kamer maar daarna begint de zon alweer te schijnen. We gaan voor de resterende uren van de dag dan ook nog even op het strand liggen. De strandverkoopster met maiskolven heeft een goede klant aan ons.
’s Avonds sluiten we onze paar dagen Koh Tao af bij de Lotus Bar. Morgen nogmaals terug naar dat andere paradijs, Koh Phangan genaamd. De wereldberoemde Full Moon Party wacht daar op ons.
Dag 28: donderdag 6 augustus 2009, Koh Tao – Koh Phangan
Overnachting: Friendly Resort
Tijd om afscheid van Koh Tao te nemen. Het eiland heeft, met zijn charme, zeker indruk op ons gemaakt. De relaxte vibe en mindset, de rust, de uitzichten. Schitterend. We slapen ietwat uit en pakken daarna de ferry terug naar Koh Phangan. Hier zullen we nog een nacht verblijven, voordat we terugvliegen naar Bangkok. Vanavond dan eindelijk de Full Moon Party, we hebben er zin in!
De boottocht verloopt wat soepeler dan de vorige keer, qua lichamelijke gesteldheid van ons dan. Eenmaal op Koh Phangan pakken we een taxi naar Haad Rin. Een accommodatie vinden blijkt echter nog niet mee te vallen. Alle hotels blijken door de Full Moon vol te zitten. Na 2 uur door de brandende zon gezocht te hebben, hebben we dan eindelijk geluk. Het Friendly Resort blijkt nog een kamer vrij te hebben. Geen mooie bungalow helaas, maar een kleine, eenvoudige kamer. En dit alles voor 3 euro per persoon. De kamer ziet er verder maar aftands uit, maar we hoeven er toch niet te slapen. Om 07.00 morgenvroeg moeten we al de ferry naar het vasteland hebben, om onze vlucht naar Bangkok te halen. De kamer dient dus alleen maar om onze tassen op te bergen en om even te kunnen douchen.
Het resort heeft wel een prachtig zwembad aan zee. Hier zijn we de rest van de dag dan ook, onder een strakblauwe lucht, te vinden. Rustig voorbereidend op wat er komen gaat vanavond! Aan het einde van de middag gaan we nog wat shoppen (t-shirts etc.). Daarna bestellen we in een gezellige bar, waar ze eindeloos afleveringen van de populaire serie Friends draaien, de eerste pilsjes. We nemen er alle drie een grote pizza bij. Daarna kleden we ons om en maken we de tassen vast in orde voor morgenvroeg. Dan zijn we er klaar voor, het circus gaat beginnen! We lopen naar Haad Rin Beach en onderweg is het al een drukte van jewelste. Het straatbeeld wordt gevormd door een mix van luidruchtige, veelal Britse, toeristen en locals. Ook het leger en politie zijn in grote getale aanwezig. Op het strand is het nog drukker. Maandelijks komen er 25.000 feestgangers op de Full Moon Party af en ook deze keer doet het daar zeker niet voor onder.
Je zou denken dat er iets mystieks of uit de oudheid achter de Full Moon Party schuil gaat, maar niets is minder waar. De Full Moon Party is ontstaan in de jaren tachtig en was het initiatief van enkele backpackers die de volle maan gebeurtenis wilde vieren. Niks geen aanbidding van een maangod of de maan zelf. Gewoon party! En wat dus ontstaan is als een klein gezellig feestje is uitgegroeid tot een wereldberoemd strandfeest wat bezocht wordt door vooral jonge reizigers uit de hele wereld. Er wordt gefeest van zonsondergang tot zonsopgang feesten en dansen op muziek gedraaid door DJ’s uit de hele wereld. Op het strand worden in grote getale ‘buckets’ verkocht die gevuld worden met ijs en sterke drank. Dronken zullen we dus worden: of we nu willen of niet!
De Full Moon Party is niet te vergelijken met een festival of iets dergelijks. Aan het strand liggen gewoon een aantal clubs en barretjes die elk hun eigen muziek en entertainment hebben. Elke paar honderd meter die we lopen, komen we daarom in een ander muziekgenre terecht. Bij wijze van dan, vaak gaat het om house muziek. Iedereen loopt met buckets rond en is versierd met de kenmerkende fluorescerende verf op de lichamen. Op de een of andere manier laten wij dit aan ons voorbij gaan (jammer eigenlijk achteraf). Maar wat een feest zeg. Iedereen gaat helemaal uit zijn dak! Overal zijn lichten, vuren en andere gekke dingen. Zo zijn er brandende hoepels waar je doorheen kan springen, brandende stokken waar je mee kan limbodansen, brandende touwen om touwtje te springen. Ook staat er op het strand een groot bord met brandende de letters: FULL MOON PARTY KOH PHANGAN HAAD RIN 2009! Ook zijn er een groot aantal eettentjes en kraampjes waar je allerlei lichtgevende prullaria kunt kopen. Pissen gebeurt gewoon in de zee. Dezelfde zee vanuit waar nog tientallen bootjes komen aanvaren, met dagjesmensen van andere eilanden. Iedereen wil hier vanavond aanwezig zijn.
Na een aantal drankjes (lees: buckets) gedaan te hebben, gekletst te hebben met mensen van over de hele wereld en een aantal rondjes gelopen te hebben gaan we er maar even bij zitten. Midden op het strand is zelf een ‘sleeping area’, waar Marijn voor de gein even in gaat liggen. Met drank moet je hier trouwens uitkijken. Er gaan een hoop verhalen rond over middeltjes die in de drank wordt gestopt, zodat je later berooft kan worden. Ook worden er veel spullen gejat en loopt er undercover politie rond om je drugs te verkopen. En zo kun je dus in de cel belanden. Vooral de ‘Magic Mushroom Shake’ is erg berucht. Een beetje oppassen dus. Al maken wij helemaal niks mee natuurlijk. Gewoon een dikke party. Na een aantal uur gefeest te hebben, gaan we maar eens bij het limbodansen en het touwtje springen kijken. Een aantal Thai gooien telkens benzine over de limbo en het springtouw heen zodat deze blijven branden. Af en toe komen er enorme steekvlammen vanaf. Door de alcohol durven ook wij het aan om even touwtje te springen. Nuchter zouden we deze afweging nooit maken, want veilig is het totaal niet. We zien ook mensen met brandwonden, maar door de alcohol voelen wij ons natuurlijk onaantastbaar. Later gaat het voor Jeroen wel mis, hij valt van een houten tafel en heeft een bloedende schaafwond op zijn rug. De alcohol verzacht gelukkig (tijdelijk althans) de pijn.
We sluiten de nacht af bij de Drop Inn Bar, een van de grootste tenten aan het strand. Muziek knalt uit de boxen en het is een groot feest. Wij gaan naar de eerste verdieping en genieten, zittend op een houten reling, van de duizenden feestende mensen. Een gast met het bord ‘This man is a bender’ vormt een van de humoristische hoogtepunten van de nacht. Maar om dit te begrijpen had je er bij moeten zijn.
Dag 29: vrijdag 7 augustus 2009, Koh Phangan – Bangkok
De nacht is, mede door de alcohol en de ervaring, in een soort van roes voorbij gegaan. De Full Moon Party is wel een van de mooiste dingen die we ooit hebben meegemaakt.
Rond half zes ‘ochtends zien we de zon langzaam opkomen en besluiten wij om terug te gaan naar onze kamer. Hier douchen we heel snel en pakken dan de taxi naar de haven van Koh Phangan. Om 07.15 uur hebben we de veerboot richting het vaste land. De complete tocht liggen we in een diepe slaap. In Donsak pakken we de bus richting het vliegveld van Surat Thani en ook hier liggen we weer in dromenland. Op het vliegveld moeten we nog zo’n drie uur zien te overbruggen. We eten een hapje, lezen wat en slapen wederom voornamelijk. We zijn echt helemaal gebroken van de afgelopen nacht. De gigantische kater zal ook wel meespelen en Jeroen zijn schaafwond ziet er ook niet heel fijn uit. Dat wordt nog een lange terugweg naar Nederland.
Iets over vieren schieten we het luchtruim in richting Bangkok, waar we rond half zes op het Don Mueang vliegveld landen. Onze intercontinentale vlucht vanavond richting Düsseldorf, vertrekt echter van het Suvarnabhumi International Airport. We moeten dus nog eerst een taxi van het ene naar het andere vliegveld nemen. Eenmaal op Suvarnabhumi zien we meteen dat onze vlucht 2 uur vertraagd is en nu om tien minuten na middernacht zal vertrekken. We mogen dus weer vijf uur op het vliegveld wachten. Echt verschrikkelijk, veruit de saaiste dag van de vakantie. Helaas ontkomen we er niet aan. Ons laatste avondmaal nemen we bij de Burger King en na een aantal kansloze pogingen bij wat souvenirwinkeltjes kunnen we om 10 uur dan eindelijk onze tassen inchecken. Daarna lopen we nog een rondje, waarna we rond half twaalf eindelijk kunnen boarden.
Azië is ons heel erg goed bevallen. De vrijheid van het backpacken was een hele ervaring. Wat een reis, wat een avontuur! Tot een volgende keer!
Dag 30: zaterdag 8 augustus 2009, Bangkok – Sint-Oedenrode
Iets na middernacht schiet ons vliegtuig van Egypt Air door de wolken de donkere Thaise nacht in. Na een lange vlucht, met bijbehorende ellendige overstap in Cairo, staan we op Duitse bodem. Daar worden we verwelkomd door onze ouders. Ook zij zijn blij dat we weer veilig terug zijn. Marijn gaat op het vliegveld nog even aangifte doen van zijn telefoon. Hij vertelt dat zijn telefoon net is gestolen hier op de luchthaven natuurlijk. Over Thailand hoeven ze niets te weten. Op deze manier kunnen we misschien nog wat terug krijgen van de verzekering. Eenmaal terug in het vertrouwde Sint-Oedenrode liggen we snel in dromenland, gesloopt door de reis en jetlag.
Graag verwijs ik naar het voorwoord. Met dank aan Marijn en Ruud. Een reis om nooit te vergeten in ieder geval.
thanks for this post i like this website